De vijfde editie van het Roots & Roses-festival net over de grens van Oost-Vlaanderen met Henegouwen had de pech dat het mooie lenteweer van de voorbije weken een klein dipje kende, maar daar had het publiek in de beide tenten uiteraard minder last van. Modderig en zompig werd het terrein wel en daarin gedijt blues natuurlijk goed. Op het programma stonden echter heel wat meer genres geprogrammeerd zodat het ook dit jaar weer een erg divers en muzikaal veelkleurig gebeuren werd.
In de Roots-tent, waar het festival startte, vielen de hele dag voornamelijk traditionelere en doorgaans ook wat rustiger artiesten te beluisteren, terwijl in de Roses-tent de ruigere acts een plaats kregen. Het Namense vijftal Little X Monkeys beet de spits af met bluegrass die bijwijlen stevig rockte. Instrumenten als de banjo, de xylofoon, het wasbord en zelfs de kazoo werden gretig bovengehaald. De zangeres bleek wel wat last te hebben van de zenuwen en in de eigen songs mogen de details en de afwerking nog iets beter, maar we hoorden toch een goed ‘My Old Louisiana’ en een aardige cover van ‘Come Together’ (The Beatles).
Nadat we snel naar de andere tent verhuisden, werden we vergast op stevige rock die minstens zo strak gespeeld werd als we van Triggerfinger gewoon zijn. Driving Dead Girl uit Brussel heeft dan ook pakken ervaring: in 2004 al stonden ze op Dour en ze verzorgden reeds het voorprogramma voor onder meer The Black Keys en Black Rebel Motorcycle Club. Hoe goed de mannen ook hun best deden om het publiek mee te krijgen, het bleek nog te vroeg op de dag om er een echt feestje van te maken.
Verrassend genoeg slaagden de bluegrasspioniers uit Chicago van het vierkoppige The Henhouse Prowlers daar wel beter in. Verzameld rond één microfoonstandaard en virtuoos op banjo, contrabas, viool en gitaar wisselden ze de zangpartijen af. De vaart bleef in hun set van begin tot einde en vooral de violist wist met de uitleg tussendoor de toeschouwers mee te nemen op een reis doorheen de tijd en naar afgelegen gebieden in de Verenigde Staten. Hij verwees onder meer naar ‘The Broken Circle Breakdown’, sinds kort ook in de VS te zien, vooraleer de groep het ons daaruit bekende ‘The Boy Who Wouldn’t Hoe Corn’ serveerde.
Echt van onze sokken geblazen werden we minder door de muziek dan wel door het spektakel van White Cowbell Oklahoma. Het zestal lijkt een Canadese gimmick, een variant op The Leningrad Cowboys waarin één groepslid met witte koebel de Bez van dienst is. Met slijpschijf en vuur ging hij een andere koebel te lijf terwijl zijn makkers briesende en stampende rock op ons loslieten. Clement Peerens heeft zijn Noord-Amerikaanse tegenhanger gevonden, zo lijkt het, wanneer we mee mogen zingen met ‘Put This Sock In Your Mouth, Pretty Baby’.
Het stichtend lid van Carolina Chocolate Drops, Dom Flemons, bracht helemaal op zijn eentje met gitaar en banjo en een reeks kleinere instrumenten die hij uit zijn ruime broek leek tevoorschijn te toveren muziek uit een lang vervlogen tijdperk. Jolig zal hij er wel uit, als een figuur uit een stomme film van Harold Lloyd. Helaas bleken zijn verhalen erg moeilijk verstaanbaar en ging zijn set na een tijdje toch wat tegensteken.
Wellicht de vreemdste artiesten waren de mannen van Big Sugar. De reggae waarnaar ze ook gekleed waren, werd vermengd met (blues)rock waarbij de verschuivingen tussen beide genres soms binnen één song plaatsvonden, haast onmerkbaar. Op papier klinkt het vast als een onmogelijke combinatie, doch in de praktijk werkte het aanstekelijk en mochten de muzikanten dan ook enthousiaste reacties ontvangen. Wij hoorden nummers die de bastaardzonen konden zijn van ZZ Top en Max Romeo of van The Black Keys en Bob Marley.
Omdat The Excitements hadden moeten afzeggen, mocht het Limburgse Rusty Roots tonen en laten horen wat ze op hun vierde album ‘Your Host’ presteren. Producer van die plaat is niemand minder dan Mario Goossens, de drummer van Triggerfinger. Het leek even alsof de motor nog niet helemaal was aangeslagen tot ‘All I Want’, ‘Backdoor Man’, Sidewalk’ en nog een hele rist andere potige bluessongs de tent ingestuwd werden. Het viertal bewees alvast hun plaats op de affiche meer dan waard te zijn.
Het is van het eind van de jaren 80 geleden dat The Dream Syndicate nog een langspeler uitbracht. De reissue van ‘The Day Before Wine And Roses’, een liveplaat, vormt de aanleiding voor Steve Wynn en zijn drie kompanen om opnieuw de hort op te gaan. Hun cultstatus lokte behoorlijk wat mannen die jong waren geweest in de eighties naar de tent en ze bewezen potente rock als vanouds te blijven spelen met veel plezier. ‘Daddy’s Girl’ werd een eerste hoogtepunt en daarna groeide ‘John Coltrane Stereo Blues’, ooit begonnen als een inderhaast gespeelde song rond één riff en zonder afgewerkte tekst, uit tot een postrockachtige trip die ons bijna een kwartier lang zou onderhouden en raken in het diepste van onze muzikale ziel.
In het drukke dagschema waarin de ene band vrijwel meteen na de andere volgde, lieten we de blues van Fred And The Healers aan ons voorbijgaan vooraleer we ons weer volop concentreerden op het fenomeen dat King Khan & The Shrines is. Al het nieuws dat ons over deze Canadese garagerocker had bereikt, maakte erg nieuwsgierig en de extravagante show die hij met acht muzikanten bracht, hadden we ons nooit kunnen verbeelden. Rhythm and blues, soul, funk: het werd allemaal mee in de mixer gegooid. King Khan zelf droeg een pluimenhoed op zijn hoofd als een voodookoning, hitste de toehoorders op en ook zijn makkers lieten zich helemaal gaan. Ze bleken niet te beroerd, tot grote ontzetting van de organisatie, om met instrument en al (zelfs het keyboard) het publiek in te duiken.
Heel andere koek bracht Pokey LaFarge, een Amerikaan die recht uit de van Woody Allen bekende ‘Radio Days’ lijkt gekomen om ons de gloriedagen van de radio in de jaren rond de tweede wereldoorlog te laten herbeleven. Met een mengeling van vroege jazz, swing, ragtime en country blues zorgde hij voor de grootste verrassing van de dag. Het publiek werd er helemaal wild van. Dom Flemons mocht enkele malen mee het podium op maar ook hij kon de aandacht niet afleiden van de man met het brillantinehaar, die zijn vijf muzikanten tot spelletjes uitdaagde.
Nog eenmaal konden we volledig uit de bol gaan met de garagerock van de oudgedienden The Sonics. Hoewel de band uit Tacoma, Washington, al in de jaren 60 ontstond, brachten ze onlangs nog een nieuw album uit en zelfs een split single met grungehelden Mudhoney. Van een werkelijk stomend ‘Have Love, Will Travel’ tot een opzwepende cover van ‘You Keep Aknockin’ (But You Can’t Come In)’: strakkere garagerock zal je niet zo gauw horen. Het vijftal speelde luid en genadeloos, ondanks hun leeftijd. Zo lieten ze het festivalterrein nog een laatste maal ontploffen.