Foto’s + verslag Ryley Walker + Daniel Bachman, Club de Loge Gent, 17 april 2015

door Agathe Danon

Club De Loge ging vrijdag door een existentiële crisis. Het twijfelde een avond lang tussen transformeren tot een hippiecommune (far out, man) uit Californië, een zachtaardige instelling voor de gevoeligen der aarde of een desolate saloon ergens in het middelpunt van oneindige hectaren omgeploegde akkers. Aanstokers van die cruciale mijmeringen waren Daniel Bachman en Ryley Walker.


Op 17 april speelden Ryley Walker en Daniel Bachman voor een beperkt, maar zeer enthousiast publiek in Club De Loge. Agathe nam er foto’s (accreditatie Schamper). Het verslag is van Jens Van Lathem.

Daniel Bachman verzorgde het voorprogramma door instrumentals te spelen op zijn akoestische en lap gitaar. Die zware stukken konden ons het best bekoren wanneer ze melodie zochten in de lagere snaren, of wanneer met behulp van wat dissonantie onze neus op de virtuositeit van de man werd gedrukt. Bachmans sterkste punt lag in de manier waarop hij binnen zijn nummers moeiteloos doorheen verschillende stijlen reisde. Van bluesachtige folk die een eenzame cowboy met de nonchalant bungelende sigaret en zijn paard de woestijn in begeleidde, sprongen we naar een oosters melodietje waarbij een kameel nu plots voor het kameraadschap moest zorgen in een even droge en eenzame woestijn. Enkele seconden later zaten we dan weer aan de oevers van de Mississippi en konden we ons moeiteloos een Robert Johnson-tekst inbeelden bij Daniels getokkel. Spijtig genoeg zorgde die gevoeligheid voor onze aandachtsproblemen ook voor een haastige indruk. De composities waren weliswaar lang, maar kampten steeds met problemen van onaffe spanningsbogen.

“You know this band called U.S. Maple? I was listening to them when I decided to quit high school. I told them that once, they were like… what?” Ryley Walker balanceerde tijdens (en voor, én na) zijn optreden steeds op de slappe koord tussen bedwelmde, gevatte clown (denk aan Joaquin Phoenix in ‘Inherent vice’) en getormenteerde ziel.

Die laatste karakterschets kwam al naar boven nog voor Walker één bindtekst had gemompeld. Opener ‘Funny thing she said’ handelde over een gebroken relatie terwijl het volgende ‘Summer dress’ net de goede tijden met die deerne oprakelde. De twee songs kregen echter krek dezelfde emotionele kleur. De muzikant gromde zich op beiden een weg doorheen de schroothoop die zijn gevoelsleven is, of barstte net uit in wijds gezang in een poging de brokstukken aan de kant te duwen. Dat was ook exact waar we voor gekomen waren: alleen op een podium heeft Ryley geen hulp van de instrumenten die zijn platen kruiden en hoopten wij dat zijn grandioze stem de kans zou krijgen ons helemaal weg te blazen.

Die vocalen werden echter meer en meer verlaten om een gitaar naar voren te schuiven die helemaal naar de wil van Walkers vingers boog. De techniek van de troubadour, even groots als Amerikaanse akkerlanden, en de snelheid van zijn jams stonden in schril contrast met de grappige roes waarin zijn woorden leven. Wij waren nog zo naïef om te denken dat ‘Primrose green’ een soort kruid bezong die de muzikant oogst in de gemeenschappelijke tuin van zijn commune. Onze nu-ex-hippie boorde die hoop echter de grond in. ‘Primrose green’ is gewoon een cocktail van goedkope supermarkt-whiskey met wat zaadjes waar je de troosteloosheid van een industrieel boerengat mee kan vergeten.

Zijn stem als een kathedraal bewaarde de zanger eerder om zijn invloeden mee te eren. Tim Hardins ‘If I were a carpenter’ en Van Morrisons ‘Fair play’ gaven Ryley genoeg vrijheid op de gitaar om zijn keelbanden te etaleren. Ambassadeur van het verleden en dan meer bepaald de pastorale jaren zestig en zeventig, dat is een taak die de man met genoegen en succes op zich neemt.