De laatste loodjes klonken het best op deze editie van Rock Werchter. Na drie dagen zonder al te veel memorabele optredens, leek zondag 8 juli er op papier eentje te worden voor de geschiedenisboeken. En kijk eens aan: de verwachtingen werden deze keer wel ingelost. (Foto’s door Jan Van den Bulck)
“I just wanted to be one of The Strokes” zou Alex Turner ‘s avonds in de bisronde croonen. Festivalgangers die met een vergrootglas de affiche hadden bekeken wisten echter dat je zo’n Stroke in levende lijve aan het werk kon zien. Gitarist Albert Hammond Jr. opende namelijk al vroeg de Barn. Naast werk uit zijn vierde soloplaat had hij in zijn korte set ook plaats voor oude pareltjes als ‘GFC’. Albert beukte er stevig op los en pompte ons op om de rest van de dag te kunnen doorkomen. En z’n AC/DC t-shirt bewees dat bandshirts niet enkel bij het Werchterpubliek in trek zijn. (Mattias)
Noorse poprevelatie Sigrid demonstreerde een vocale lenigheid vergelijkbaar met die van Chinese turnertjes. Ze was geen enkele keer te betrappen op fouten maar verloor ons een beetje in de eentonigheid van de set. Bovendien werd ze onderbroken door technische problemen. Die werden al even flexibel opgevangen en onder de aanmoediging van fans was het alsof er nooit iets gebeurd was. Als Sigrid haar talent in de toekomst in een iets minder generische vorm giet, zien we dat wel goed komen. (Michelle)
Bloemen en onderbroeken bij IDLES. Op het podium onder The Slope noemden de punks uit Bristol zichzelf “a dreamwave pop band from Manchester”, de tong stevig in de wang gedrukt. Tongen en andere organen werden ook tegen andere lichaamsdelen gedrukt in de moshpit die al tijdens de intro van opener ‘Heel / heal’ ontstond. “I kissed a boy and I liked it” klonk het wat later – nooit gedacht dat Katy Perry parafraseren tot zo’n taferelen kon leiden. Er werd geschreeuw, gecrowdsurft en geamuseerd gekeken naar deze bende, die z’n Belgische fanschare bij elke uithaal zag groeien. (Mattias)
NAO heeft een paar onnavolgbare stembanden en gebruikte die als de touwtjes om de dansende poppen in het publiek mee te sturen. ‘Adore you’ werd wederzijds onthaald en heupen vlogen gewillig in het rond. Op zich een prima set maar er was toch een gemis. We zagen haar een jaar geleden op Down The Rabbit Hole en op Werchter miste ze de spontaniteit die ze daar in overvloed had. We schrijven een rustperiode voor om dan weer helemaal haar innemende zelve terug te vinden. (Michelle)
Eels kroonde zichzelf tot manische koning van de bindteksten. Vanop eenzame hoogte vuurde Mr. E de ene gevatte opmerking na de andere af uit zijn troon. “Howly shit that was some tasty bongo work!” Verwoordde hij precies onze gedachten na ‘You are the shining light’. De obligatoire voorstelling van de band ging niet volgens de boekjes. “Let me introduce you to the band. Let’s start with me.” Hilariteit alom. “You see that boys? Another standing ovation. Please be seated now.” De bandleden kwamen zelf ook nog aan bod, compleet met sterrenbeeld, ontmaagdingsverhalen en een kort lied voor de nieuwe drummer. Er was natuurlijk ook nog muziek. Waarschijnlijk nergens grotere contrasten ondergaan dan tijdens deze show. Het van Prince geleende ‘Raspberry beret’ en ‘Today is the day’ vloekten met het “Life is hard and so am I” uit ‘Novocaine for the soul’. Maar vloeken kon want om het met Everetts eigen woorden te zeggen: “what we saw was a stunning display of badassery”. En we geven hem geen ongelijk. (Michelle)
Wie er vorige week bij was op Gent Jazz of Down The Rabbit Hole wist het al: David Byrne trekt momenteel de wereld rond met misschien wel de beste show van het jaar. Die misschien mag na de passage op Rock Werchter zelfs geschrapt worden. De Talking Heads-frontman overtreft zichzelf wederom, 34 jaar na dat andere livespektakel dat vereeuwigd werd in de ‘Stop making sense’ concertfilm. Zijn danspasjes en grijze pak zijn nog steeds van de partij, al wordt hij tegenwoordig bijgestaan door een marching band met een acteerverleden. Perfect gechoreografeerd balanceerden ze tussen concert en theater, en met behulp van heel wat percussie kregen ze de Barn tot achteraan aan het dansen. Was het niet met ‘I zimbra’, dan wel met het funky ‘Slippery people’.
Een lach en een traan zijn essentieel, en die laatste borrelde op tijdens het wondermooie ‘This must be the place (naive melody)’. Een van de luidste applauzen van het weekend hoorden we dan weer na het tijdloze ‘Once in a lifetime’, inclusief struikelende Byrne. Tijdens ‘Blind’ was het dan weer de lichtshow die met alle aandacht ging lopen, door de band om te vormen tot een schaduwspel op de grijze doeken die het podium begrensden. Zo rond kwart voor zeven vond er een kleine aardbeving van trappelende voeten plaats na Byrnes solo in afsluiter ‘Burning down the house’, een titel die de perfecte metafoor was voor deze prachtprestatie. Byrne blijft een vernieuwer, en als dit de toekomst van concerten wordt blijven wij graag nog lang op deze aardbol rondslenteren. (Mattias)
We dachten de hardste gitaren (IDLES) en beste lichtshow (David Byrne) net gezien te hebben, tot Nine Inch Nails zich in de strijd wierp. De voorste ingangen van de Barn waren afgedekt met zwarte doeken zodat de stroboscopen hun effect zeker niet misten. Een waarschuwing voor epilepsiepatiënten en mensen met een korte gehoorgang was wenselijk geweest, want Trent Reznor spaarde niets of niemand. Als één grote brok spiermassa viel hij de schuur aan, een oerkracht waar weinig tegen opgewassen was. “Come on pigs, march!” spoorde hij de troepen aan. De piano-intro van ‘The Wretched’ was een eerste zeldzaam rustpunt, en ook ‘The lovers’ liet ademen. “Thank you for joining us in this hot motherfucker” zei Raznor nog in een zeldzame bindtekst, waarna hij met gierende gitaren richting finale trok. ‘God break down the door’ was een subtiele ode aan Bowie, terwijl ‘Closer’ en het aan Johnny Cash uitgeleende ‘Hurt’ zelfs herkend werd door wie naar buiten gevlucht was en in de schaduw van de bomen naast de Barn dekking zocht. Verschroeiend. (Mattias)
Lees hier onze uitgebreide verslagen van Nick Cave And The Bad Seeds en Arctic Monkeys.