Thomas Konings, Arnout Coppieters, Matthias Desmet en Jens Van Lathem haalden weer hun beste koptelefoons, kritische oren en radste tongen boven om de tien beste nummers van de week te selecteren. De selectie gaat meestal een van deze twee kanten op: ofwel een korte, maar krachtige indiesong, ofwel een lange, repetitieve jam. Als de grens van drie minuten al gehaald wordt, dan enkel vaak om door te stomen naar die van vijf, zes, of acht. Klinkt goed? Ok, gaan we!
Diet Cig – Sleep talk
Stem van de week is de nonchalante slaapkamersopraan van Alex Luciano. Samen met drummer John Bowman maakt ze complexloze indiepopsongs, een lange ode aan de schoonheid van het alledaagse. ‘Sleep talk’ begint schoorvoetend om uiteindelijk te ontsteken in een salvo nineties teenage rock. (MD)
Aïsha Devi – Kim and the wheel of life
De Zwitserse Aïsha Devi met Nepalese roots komt met haar nummer ‘Kim and the wheel of life’ uit bij bezwerende trance, gemaakt met eurodancesynths. De focus ligt hier volledig bij de Oosterse spiritualiteit (en het daar tegenoverstaande materialisme). De geestelijke bevrijding die Devi hier wil creëren, spreekt haast voor zich in de ratelende en industriële klanken die door hun aanzwellen steeds verlossender overkomen. En op die manier vertaalt de artieste een (klassiek?) fenomeen als spiritualiteit naar hedendaagse, zelfs vooruitstrevende muziek. (TK)
Shopping – Why wait?
Nooit gedacht dat wij de woorden “huppelen” en “punk” in dezelfde zin zouden gebruiken. En toch. (JVL)
Micachu & The Shapes – Oh baby
Met sardonisch genot draaien Micachu & The Shapes de codes van indiepop om en storten ze zich in ronduit weirde sonische experimenten. ‘Oh baby’ klinkt alsof je verdoofd, met je oren toegestopt met watten, naar een doe-het-zelfpopplaat zou luisteren, maar weet wel te fascineren.(MD)
Black Wing – If I let him in
‘If I let him in’ van Black Wing is een song in gradaties. Eerst denk je nog een donkere synthpop op je bord te krijgen, misschien het gothic-broertje van Bear In Heaven, maar daarna worden steeds meer duistere elementen in de mix gegooid. Van een gitaarmuur die tekst lijkt te vertolken over een dodenkoor tot nog wat droneachtige geluiden. Hierdoor kan het project van Dan Barrett ons acht minuten lang mateloos boeien. (JVL)
Daphni – Vikram
Als Dan Snaith wat meer buiten de lijntjes wil kleuren legt hij Caribou even te rusten, en wekt hij zijn alter ego Daphni terug op uit de doden. Een dreigende schaduw van verknipte Bollywood en EBM-waardige zwartgalligheid glijdt over de dansvloer. (MD)
Forest of Tongue – Dark chocolate
Forest of Tongue lijkt het gitaargeluid van Connan Mockasin gestolen te hebben om die high te krijgen op Redbull. Hierdoor zit het nummer vol met hyperactieve twijfel. Welke soort vocals ga ik voor? Doen we een koortje of niet? Is er plaats voor een gitaarsolo? Of gaan we toch voor een noisejam? Het zijn vragen die onbeantwoord blijven, en dat is meteen ook de kracht van ‘Dark chocolate’. (JVL)
Venetian Snares – Your face when I finally
Venetian Snares brengt al jaren de spannendste breakcore, en ook op ‘Your face when I finally’ is het weer van dat. De man die ooit een heel album lang klassieke muziek vermengde met z’n rare electromoves haalt weer de meest weirde en bizarre geluiden boven. Een song als een tongtwister zeg maar. (JVL)
Toro y moi ft. Rome Fortune – Pitch black
Toro y moi bracht een van de zonnigere indiepopplaten van het jaar uit, maar voor zijn samenwerking met Rome Fortune zoekt hij een ander klankenpalet op. Kleurrijke synths en beats omkaderen Romes raak geplaatste rhymes. (MD)
Ought – Beautiful blue sky
Canada en indierock, het blijft een gouden combinatie. Iedereen denkt spontaan aan Arcade Fire, maar er is meer. Een van die onderschatte parels is Ought. Debuterend met het excellente ‘More than any other day’, zijn Tim Beeler en de zijnen een jaar later alweer klaar met een opvolger. Die plaat zal ‘Sun coming down’ heten en een eerste voorsmaakje daaruit werd deze week voor de leeuwen geworpen in de vorm van ‘Beautiful blue sky’. Een dertien in een dozijn single is het niet geworden, aangezien de grens van de zeven minuten wordt overschreden. Weemoedig rinkelende gitaren openen de debatten, maar ergens halverwege neemt de zang de bovenhand, waarna er een naar post-rock neigend geheel ontstaat dat erg complementair is met ‘More than any other day’. (AC)