Wij schrokken ons deze week een aluminiumfoliehoedje toen we in De Morgen aan het grasduinen waren. Een stuk gelabeld als “Achtergrond – nieuw muziekgenre”, werd mooi ingeleid als verhandeling over nieuwbakken genre “post-ironie”. Om vervolgens het geweer van schouder te veranderen en in één ruk Willy Organ te fusilleren. Niet alleen was de aanleiding daarvoor de ‘Niet om te zien’-concertavond die twee maanden geleden plaatsvond, geen enkele band die er speelde inclusief Willy Organ zelf kreeg in dit stuk de kans om zich te verdedigen of duiding te geven. Wij willen ons dan ook graag aan een tweede poging wagen en het eens écht over post-ironie hebben.
Wij zijn geen verwoede pokeraars, dus smijten we graag de kaarten alvast op tafel: de noemer “post-ironie” als muziekgenre is zo mogelijk nog wankeler dan ons zevenverdieps kaartenhuisje dat we in de lockdown bouwden. Zo dicht onze collega bij De Morgen het label toe aan Joeri Chipsvingers, Willy Organ, Stippenlift, Merol en Borokov Borokov. Misschien vond hij ‘Chipsvingers’ al te vettig om door te klikken, maar deze Joeri maakt een soort dissonante, moderne klassieke muziek die wij geenszins als lollig of kitsch zouden omschrijven. Ook de rest van het lijstje heeft maar een zijdelingse muzikale connectie. Ze maken allen één of andere vorm van popmuziek met Nederlandstalige teksten, maar ze onder één noemer schuiven zou te makkelijk zijn. Net zoals Raymond Van Het Groenewoud tot in de kist mag vechten om niet zomaar onder het stoffige label ‘kleinkunst’ te vallen, lijken deze artiesten gedoemd tot vergelijking, louter door het feit dat ze onze Nederlandse taal aangrijpen en jonger zijn dan de gemiddelde muziekrecensent.
Humor in muziek lijkt een heikel punt, mensen schijnen verbaasd te zijn dat er een middenweg bestaat. Je hoeft niet meteen ofwel Wim De Craene of CPEX te zijn. Wij geloven in een middenweg waarin absurditeit tot een merkwaardige giechel leidt, zonder dat daar een bulderlach bij hoort die het lied overstemt. Wij zijn grote fan van Hugo Matthysen zijn solowerk. Niet vanwege zijn grappen en grollen als ‘Blankenberge’ of ‘Jij bent mijn dwergkonijn’, maar wel vanwege zijn ijzersterke nummers met herkenbare, oervlaamse personages en taferelen (‘Eddy Borremans’, ‘Ik ga naar huis’). Het zou te makkelijk zijn om een meesterwerk als ‘Eddy Borremans’ simpelweg te bestempelen als ironische of post-ironische humor. Eddy bestaat, we zien Eddy elke dag aan het loket in station Gent-Sint-Pieters, of met zijn hond in het Baudelopark. Er sluipt natuurlijk fantastische humor in zo’n personage dat plots in de spotlights staat, maar ook een ongelofelijke schoonheid die niet gedekt wordt door de mantel “ironie”. Het doet denken aan prachtige afleveringen van Man Bijt Hond die in gelijke delen hilarisch en ontwapenend zijn. En dus ook niét ironisch.
Wij snappen natuurlijk de verwarring rond het personage Willy Organ. Toen ik hem aanraadde aan een goede vriend was die teleurgesteld dat er geen pointes en hilariteit waren. Het was mijn vergelijking met Hugo Matthysen en de ietwat goedkope naam Willy Organ die hem tot dat punt hadden geleid. Maar wat net de houdbaarheidsdatum van Willy Organ verlengt, is het gebrek aan grote grap en grol, aan pointe per nummer. Zoals Simon Platteau ook in elk interview lijkt te onderstrepen: het is géén grap. Is het dan niet uitermate oneerlijk en elitair om als recensenten te blijven verwachten dat het een grap moet zijn, louter door de muzikale stijl? Uiteraard is er veel zelfspot, zijn de clips kitsch en passeert er humor in de teksten. Maar wij vinden de nummers in de eerste plaats steengoed, en dat onironisch. In ons songbook zijn “Doofpot”, “Zoeken naar mezelf” en “Honderdduizend woorden” stomweg ijzersterke nummers. Het is uiteraard fair voor elke recensent en luisteraar om deze nummers te bestempelen als ‘slechte nummers’, bijvoorbeeld vanuit een eigen afkeer van eighties-pop, maar ze louter afdoen als een poging tot humor, is simpelweg intellectueel oneerlijk. Toen wij Willy Organ live gingen kijken, stond voor het optreden het meesterwerk ‘Wowee zowee’ van Pavement op. Vertaal de teksten van Stephen Malkmus vandaag naar het Nederlands, en dan kan je ze waarschijnlijk ook snel in de schuif van post-ironie opbergen.
Daar wringt het post-ironische schoentje nog het meest: het gaat voorbij aan het feit dat iets gewoonweg leuk kan en mag zijn, zonder ironie. Neem nu ‘Ik wil je seks’ van Borokov Borokov. Als je vanuit een elitaire vinyltoren naar het muzieklandschap kijkt, kan je zeggen: “ze lachen graag met George Michael want die is pop, pop mag je niet serieus nemen, dus dit is ironisch en grappig!” Maar de realiteit is dat ‘Ik wil je seks’ een fantastische cover van een fantastisch nummer is, met uiteraard enkele extra vettige knipogen. Het is dus in de eerste plaats gewoon, simpelweg leuk. En muziek mag leuk zijn zonder dat het ironisch hoeft te zijn, of intellectueel hoogwaardig. Als een pukkelpopweide feest op de tonen van ‘Laat de zon in je hart’ kan je ook snel-snel een sticker met ‘dit is ironisch’ bovenhalen, maar is het niet eerlijker om de optie te behouden dat een mensenmassa dit gewoon oprécht leuk vindt? Dat ‘Laat de zon in je hart’ gewoon een übercatchy, steengoed nummer is? Het lijkt iets dat moeilijk te accepteren is voor veel mensen die muziek zien als het hoogste goed. Maar net zoals grafische kunst alles kan zijn tussen graffiti en De Nachtwacht, hoeft muziek niet altijd doodserieus, meeslepend en diepgaand te zijn.
Wij krijgen steeds vaker het gevoel dat de oudere generaties willen in stand houden dat er een grens bestaat tussen echt en fake houden van popmuziek, een grens die vervaagt door post-ironische muziek. Maar het antwoord is dat het allemaal écht is. Goldband maakt platte pop, maar platte pop van het leukste soort die werkt net omdat ze het menen, omdat het echt is. Als ik straks verder ga luisteren naar Carly Rae Jepsen is dat écht, niet als guilty pleasure of met een slinkse lach in mijn mondhoek. Nee, ik ga oprecht als een gek dansen op ‘Boy problems’, zonder ook maar een zweem ironie. En nee, ik ga de gordijnen niet dicht doen.