Bij de start van een nieuw decennium hoort ook een terugblik op wat al geweest is. Daarom blikken we met Indiestyle het hele jaar terug op de eerste twintig jaar van de 21ste eeuw onder de noemer ‘Indie2020’. Daar horen ook lijstjes bij, en deze week blikken we terug op onze favoriete albums van de afgelopen twintig jaar. Het was geen eenvoudige taak om slechts honderd albums te selecteren, maar na heel wat stemwerk is dit het resultaat. Je vindt hier vast persoonlijke favoriete terug, maar hopelijk ook aanraders die je dringend moet ontdekken. Vandaag het eerste deel, van 100 tot 81.
100. Jamie XX – In colour (2015)
Jamie’s voorlopig enige en eerste soloalbum ‘In colour’ mag er, ondanks alle bescheidenheid, meer dan wezen. Het derde, schuchtere lid van The XX, die de Britse band sinds het begin van subtiele samples voorziet, haalde zijn inspiratie uit afstandelijke observaties vanaf de zijkant van de dansvloer. Samen met zijn constante zoektocht naar ‘rare grooves’ en onbegrepen soulsingletjes verwerkte hij die sferen in een besloten album waarop een weemoedige kalmte een sluier legt over zelfs de meest euforische nummers.
De plaat opent met een stampend triphoptempo op ‘Gosh’ aanvankelijk wat agressief, maar evolueert naar een van de meer euforische nummers op de plaat. Het gaat Jamie XX vaak over tegenstellingen. De plaat is een muzikale uitwerking over mensen die zich in de week doodongelukkig voelen en in het weekend alleen op de dansvloer alles geven om een vluchtig moment van geluk uit te stralen. ‘Loud places’ doet hetzelfde met de lyrics “I go to loud places to search for someone to be quiet with who will take me home”. Een kenmerkend geluid komt ook van de steeldrums zoals in ‘Obvs’, die bijdragen aan een melancholisch sfeertje, als van een vakantie die net gedaan is. (Gertie)
99. Big Thief – U.F.O.F. (2019)
We voorspellen dat de carrière van Big Thief zal ingedeeld worden in de periode voor het jaar dat ze twee albums uitbracht en die erna. Vorig jaar was een kantelpunt voor de band. Wat ervoor gemaakt werd is kort door de bocht samen te vatten in ‘Paul’ en ‘Shark smile’. Daar is al een gradatie van rauwheid en intensiteit op te meten maar het zijn beide slechts bescheiden voorlopers van ‘U.F.O.F.’. Kwetsbaarheid wordt ingezet als grootste sterkte en werkt zo ontwapenend dat het zou moeten overwogen worden om in te zetten bij vredesonderhandelingen. Het lijkt alsof Andrianne Lenker na haar soloplaat uit 2018 helemaal sociaal opgeladen was om samen met de band de krachttoer van 2019 neer te zetten.
De flexibiliteit waarmee gevoelens in nummers gegoten worden en bijna tastbaar vorm krijgen, is als een zeldzaam natuurfenomeen. Zo is ‘Strange’ vluchtig als noorderlicht maar slaan ‘U.F.O.F.’ en ‘Jenni’ in als een orkaan waarvan de emotionele schade nog lang zichtbaar blijft. Bovendien zal de beeldspraak van ‘Orange’ met lijnen als crying little rivers in her forearms en pigeons fall like snowflakes at the border, nog lang ongeëvenaard blijven. Big Thief is uitgegroeid van een hyperzelfbewust en ongemakkelijk collectief naar een verwoestende emotionele uithaal bij alles wat ze uitbrengt. (Michelle)
98. Björk – Vulnicura (2015)
Alles wat vocaal een beetje apart klinkt, ‘klinkt als Björk’. Alles wat gekke strijkers gebruikt, ‘lijkt op Björk’. Alles wat visueel een beetje raar is … Björk. Je snapt me. En je snapt ook waarom: de IJslandse gebruikt op het album een strijkinstrument ontworpen door Leonardo da Vinci, liet apps maken en maakte virtual reality-videoclips – en dat in 2015. Toch noemt Björk ‘Vulnicura’ ‘een eerder traditioneel album’, dan wel op vlak van songwriting. Het album beschrijft het herstel na een stukgelopen relatie – ‘Vulnicura’ betekent zoveel als ‘remedie tegen wonden’ in het Latijn.
De strijkers leidden Björks gedachten af van het liefdesverdriet, dus besloot ze een vioolnerd te worden, vertelde ze Pitchfork. Wat ze dan ook heel serieus nam: ze schreef nummers voor vijftien strijkers. Niet alleen de strijkers zorgden voor verlichting, dat deed ook Arca, die als producer meewerkte aan het album en muziek schrijven voor Björk ‘leuker dan ooit’ maakte. Dat hoor je, door het verdriet, en door alles wat ‘een beetje raar’ genoemd wordt, heen. (Milena)
97. Four Tet – Rounds (2003)
Londenaar Kieran Hebden, de man achter Four Tet, startte zijn eerste groepje op 15-jarige leeftijd. Hij heeft elf jaar muziekervaring op het moment dat hij zijn derde soloalbum ‘Rounds’ de wereld in gooit. Als genre een glas water zou zijn, vult Hebden het overvloedig bij zodat de inhoud overstroomt. Hij creëert elektronica met een kloppend hart. Die spier gaat meestal polyritmisch tekeer: jazzdrums vormen een rode draad doorheen ‘Rounds’. Af en toe pompt het bloed wél ritmisch rond en ontsnapt er heerlijke funk uit de plooien. Samples van sombere en subtiele piano verwekken een ziel van folk. Het resultaat, sommigen plakken het label ‘folktronica’ op ‘Rounds’, is iets dat leeft, groeit en blijft groeien. Luister nog eens naar ‘Unspoken’, negen volle minuten computervernuft, en zet de lente in je huiskamer vervroegd in. (Eva G)
96. Kids See Ghosts – Kids See Ghosts (2018)
De zeldzame keer dat de som der delen eens echt klopt. Kanye West die Kid Cudi weer de weg naar het licht wijst zowaar. Voor Cudi was het een weergaloze terugkeer op het grote toneel en Kanye West toonde die zomer dat hij nog steeds god is achter de knoppen (Pusha T zijn ‘Daytona’ kwam diezelfde zomer uit). Samen boksten ze zeven quasi perfecte tracks in elkaar die de wereld bij storm namen. Het iconische ‘gehum’ uit ‘Reborn’ heeft ondertussen zijn eigen ‘tien uur-loop’ op YouTube. Los van dat ene moment zit ‘Kids see ghosts’ vol hoogtepunten. Van vechten met demonen tot worstelen met andere mentale kwesties, beide heren dragen hun hart op hun tong. Met een runtime van nog geen vierentwintig minuten is het smachten naar meer. Een opsomming van de hoogtepunten zou ons enkel de tracklist zien afratelen, dat gaan we je bijgevolg besparen. Hierna ging Kanye West in zijn überspirituele fase (met de recente gospel-albums als resultaat) en lijkt de halve wereld zich af te vragen waar zijn creative genius heen is. En dan te denken dat ‘Kids see ghosts’ zich amper een jaartje voor die (huidige) twijfel afspeelde. We vergeten zo snel. (Bert)
95. Kendrick Lamar – Damn (2017)
“Wicked or weakness?”, is de hoofdvraag op het allerlaatste album van Kendrick Lamar. King Kenny toont zich van een meer introspectieve kant op ‘Damn’, het hoofd van een genie dat worstelt met zaken gaande van “sexual tension to deep dark depression”. Na een kanjer vol funk- en jazz-invloeden waarop hij de Amerikaanse staat op de korrel nam (lees: het structureel racisme dat er nog steeds ingeburgerd zit), moest Lamar met een opvolger komen. Ondanks het iets meer ingetogen karakter van ‘Damn’, kan hij het niet laten om af en toe nog eens de hypocrisie van de Verenigde Staten in de verf te zetten.
Niet alleen verkeert Dot thematisch in een tweestrijd, ook instrumentaal merken we dat ‘Damn’ zich ergens te midden bevindt van ‘Good kid, m.a.a.d. city’ en ‘To pimp a butterfly’. Vernieuwend was het in elk geval, waarbij de samples de kers op de taart waren; woeste hiphop afgewisseld met bevreemdende laid-back, alsof er altijd iets op de loer ligt. Kendrick Lamar vond zichzelf opnieuw uit en kroonde zich tot één van de artiesten van het decennium. (Naomi)
94. Muse – Origin of symmetry (2001)
Waren de jonkies van Muse bij hun debuut in 1999 nog een soort ongedefinieerde mix tussen de bombast van Queen – voornamelijk dankzij de falset van Matthew Bellamy – en de rauwe donkerte van Radiohead, dan smeedden ze op opvolger ‘Origin of symmetry’ echt hun eigen geluid. Dankzij de meer prominente en vervormde baslijn, plus een hoop (elektrische) orgeltjes en extra piano’s klonk Muse zowaar nóg bombastischer en donkerder – maar nu op hun geheel eigen manier.
‘Origin of symmetry’ is zo doordrongen van melodrama dat je telkens na het luisteren op de knieën wil neervallen, en met de handen in de lucht een opperwezen bedanken voor de schepping van Muse. Denk maar aan hoe Bellamy in ‘Bliss’ het fantastische refrein inzet (we kwelen elke keer mee), hoe ‘Megalomania’ zich als een barokopera tot een climax opbouwt (we krijgen elke keer kippenvel van dat orgel op het einde), en hoe de klassieke piano in ‘Space dementia’ naar het einde toe in een tornado van synths verandert (we staren elke keer episch door het raam). De drums zijn immer opzwepend, de synths feeëriek (bijvoorbeeld op het machtige ‘New born’) dan dramatisch, de riffs – zowel gitaar als piano – altijd meeslepend op een album dat alles is, behalve voer voor minimalisten. (Nina)
93. Mac Demarco – Salad days (2014)
Er was een tijd dat één man dat ietwat rare slacker-genre een écht geluid gaf, muzikaal minder in herhaling viel en z’n routineuze podiumfratsen wist te beperken. Mac DeMarco toonde met ‘Salad days’ hoe nonchalance, catchiness én melancholie in een simpele symbiose kunnen leven, inclusief eerder lofi productie. Die intelligente melodietjes in songs als ‘Blue boy’ of ‘Passing out the pieces’, de vreemde psychedelische zweem doorheen ‘Brother’ en huppelende tempo’s op ‘Let her go’ en ‘Treat her better’: DeMarco’s gevarieerde puzzelstukjes vallen uiteindelijk perfect in elkaar. We hoorden z’n zelfverklaarde jizz jazz sindsdien eigenlijk nooit meer zo kleurrijk klinken, en net daarom blijft ‘Salad days’ zes jaar na datum nog steeds hét visitekaartje bij z’n aanzwellende discografie. (Gilles)
92. Portishead – Third (2008)
Je zou het na elf jaar wachten en het compleet uitdoven van het genre dat de band mee uit de grond heeft gestampt een poging tot triphop-revival kunnen noemen. Die typische nineties-invloeden zijn op Portisheads derde echter enkel in een naar de achtergrond verdrongen en in een drie tonen donkerdere versie terug te vinden. Opener ‘Silence’ is qua ritmesectie compleet nieuw gebied voor zowel de verstokte luisteraar als de band zelf. Single ‘Machine gun’ is misschien wel het beste voorbeeld van hoe Beth Gibbons en co aan de wereld wilden duidelijk maken dat ze enerzijds terug zijn en anderzijds helemaal niet meer de band van toen zijn. Zeker in de context van het album – door ‘Deep water’ – kan het contrast niet groter zijn.
Het iconische ‘The rip’ klinkt, hoewel het start als een soort akoestische ballad met wat triphop-ondertonen, intriest en melodramatisch terwijl ‘Small’ als een wandeling op acid door Portisheads thuisstad aanvoelt: de gitaren scheuren in reverb en de gebouwen lijken je gaandeweg te willen verzwelgen. Anno 2008 ziet Bristol er volgens de band claustrofobisch, dissonant, breekbaar en misschien wel angstopwekkend uit, iets wat we in Londen met Burial het jaar ervoor eveneens konden ervaren. (Yannick)
91. Sigur Rós – ( ) (2002)
Het is ondertussen een cliché om de muziek van Sigur Rós te vergelijken met de IJslandse natuur waar de leden in opgegroeid zijn, maar ze moeten het maar niet zo gemakkelijk maken. De etherische soundscapes van de band lijken specifiek geschreven te zijn met de ijzige bergen en fabelachtige fjorden in gedachten. Waar de groep later in z’n carrière steeds meer popstructuren in zijn sound ging verwerken, is ‘( )’ de bands laatste werk waarop nog echt ongegeneerd uit postrock- en ambient-vaatjes werd getapt.
Op dit album is alles er zo om gedaan dat je zelf kan kiezen waarover het gaat. De teksten zijn geschreven in de bands eigen betekenisloze taaltje en geen enkel nummer heeft een officiële titel. Het is als het ware de bedoeling om zelf de haakjes van de albumtitel in te vullen. Welke concrete invulling je hieraan geeft staat open voor interpretatie, maar de emotionele waarde zal voor iedereen gelijkaardig zijn. Bij deze muziek is het moeilijk om geen gevoelens van warmte en ontroering te voelen opwellen. (Tobias)
90. Lorde – Melodrama (2017)
‘Melodrama’ mag dan nooit het commerciële succes gekend hebben dat voorganger ‘Pure heroine’ wél had, Lordes tweede album blijft onmiskenbaar haar beste plaat tot op heden en een hoogtepunt in twintig jaar popmuziek. Het is een vervolg op en een uitbreiding van de sound waarmee ze door iedereen, van Pitchfork tot Bowie, als een wonderkind verklaard werd, een plaat waarop ze, zoals dat heet, volwassener klinkt maar vooral ook volwassen wordt. Ze vindt net de broeierige sweet spot tussen verscheurende authenticiteit en magische extravagantie waarin je als luisteraar je keer op keer weer kan verliezen, vervuld van extase dan wel gesterkt in hartzeer.
Ondertussen bewijst de Nieuw-Zeelandse nog steeds uit te blinken in het schrijven van millennialanthems (‘Perfect places’), als geen ander een banger te kunnen boetseren uit literatuur en minimalisme (‘Supercut’) en ook met meer gedurfde producties weg te komen (‘The Louvre’). ‘Melodrama’ toont dat Lorde zoveel meer is dan een eendagsvlieg; een bevlogen singer-songwriter die haar ervaringen weet om te zetten in scherpe liedjes en odes aan, welja, melodrama. (Thomas)
89. The Haxan Cloak – Excavation (2013)
In de vroege jaren ’10 was Tri Angle hét label voor donkere muziek. Dat The Haxan Cloaks ‘Excavation’ daar verscheen was dan ook niet verwonderlijk. Dat een album zo doods, donker en beklemmend kon klinken dan weer wel. Over de span van 51 minuten schept Bobby Krlic een overweldigend benauwde wereld. ‘Excavation’ is zo’n plaat die in zijn geheel beluisterd moet worden, om nadien van te bekomen. Hoewel er aanknooppunten zijn met dark ambient, noise en dub, zijn wij in de jaren sinds het album uitkwam nog nooit zoiets duister tegengekomen.
Een groot deel van de kracht van het album bestaat erin dat Krlic de aandacht nooit laat verslappen. Net op de momenten waar de luisteraar dreigt af te dwalen, houdt hij je uit het niets weer bij de les. De ene keer is dat met een ijzingwekkend kille schreeuw (‘Miste’), een andere keer wekken gierende strijkers onderhuidse rillingen op. ‘Excavation’ laat zich het best samenvatten door de cover art; echter eens je bekomen bent van een luistersessie, is de catharsis onderdeel van de muziek, lang na het einde van de plaat. (Daan)
88. Beach House – Depression cherry (2015)
Er zijn weinig albums die met hun openingsnummers zo de toon en de wereld waarin we ons voor de komende x-aantal minuten zullen bevinden, weten te zetten als Beach House met ‘Levitation’. Alhoewel de titel en nu al iconische cover een complete weggever zijn, vertelt Alex Scally ons letterlijk naar een plek te willen meenemen waar het onbekende ons zal omringen dan wel omarmen. De uitgerokken nummers – die meer synths met zich mee dragen dan ooit – creëren een etherische en nostalgische wereld die de culminatie vormt van al de bands voorgaande albums.
Dat melodramatisch verlangen naar vroeger krijgt meer context in ‘Space song’, dat terugblikt op een stukgelopen relatie, of in het shoegaze-achtige ‘Sparks’, waarin Scally terugdenkt aan een momentopname uit haar tienerjaren. Los van de met metaforen beladen teksten tracht Scally tevens haar stem meer als instrument op zich te gebruiken, zoals in ’10:37’ of het weelderige slot van ‘PPP’. Het is namelijk de succesvolle focus op het wekken van emoties dat van ‘Depression cherry’ een van de uitblinkers maakt in de discografie van de groep. (Yannick)
87. The National – High violet (2010)
Album na album plaveide The National voor zichzelf een weg naar de top, om in 2010 de wereldwijde doorbraak te forceren met ‘High violet’. Daarop vinden we het tijdloze ‘Bloodbuzz Ohio’, de nietsontziende stoomlocomotief die Matt Berninger en kompanen definitief naar de grote zalen en topplekken op festivalaffiches loodste.
Het vijfde album van The National toont de vervolmaking van het typische geluid waaraan de band sinds het titelloze debuut uit 2001 met almaar stijgend succes heeft gebouwd. Een extra teken van muzikale volwassenheid is dat er voor het eerst geen beroep werd gedaan op een externe producer.
Naast het eerder genoemde ‘Bloodbuzz Ohio’ belichamen onder andere ‘Sorrow’, ‘Anyone’s ghost’ en ‘England’ perfect de gevoelens waar het bij deze groep veelal om draait: verborgen zorgen en ingetogen verdriet. Als Elbow een melancholisch broertje zocht, zou The National verdomd sterk scoren tijdens de casting. ‘High violet’ blijkt tien jaar na de release geen eindpunt te zijn. Een cruciaal tussenstation was het zeker en vast wel. (Bart)
86. Kurt Vile – Walking on a pretty daze (2013)
Achter Kurt Viles imago van chille kerel schuilt een enorm harde werker die bijna jaarlijks een nieuwe, lijvige plaat heeft klaarstaan. Met ‘Smoke ring for my halo’ leverde hij al een behoorlijk indrukwekkend visitekaartje af, maar het is deze opvolger uit 2013 waarmee hij het meeste succes wist te boeken. Op ‘Wakin on a pretty daze’ krijgt Viles psychedelische folkrock een iets warmere, vollere sound aangemeten en brengt de songschrijver uit Philadelphia meer focus voor de dag.
De toon wordt meteen gezet met het gelukzalige titelnummer, dat negen en halve minuut rustig voortkabbelt zonder te gaan vervelen, waarna pareltjes als ‘Was all talk’, ‘Pure pain’ en ‘Girl called Alex’ elkaar afwisselen. Afsluiter ‘Goldtones’ is ook weer zo’n langgerekte, prachtig uitgebalanceerde jamsessie die de wereld een betere plek maakt. Ideaal voor een zonovergoten roadtrip naar nergens. Gelukkig hield het hier niet op en trakteert Vile ons nog regelmatig op een pareltje, zoals het vorig jaar verschenen ‘Bottle it in’. (Pieter)
85. Jon Hopkins – Immunity (2013)
Elke muzikant heeft in z’n carrière een soort momentum nodig, en John Hopkins beleefde dat van hem zonder twijfel met ‘Immunity’. Voor die quasi instant-klassieker uitkwam in 2013 – en meedong voor een Mercury Prize naast James Blake, Foals en Arctic Monkeys – werkte de man zich al op tot de rangen van onder meer Brian Eno en Underworlds Karl Hyde, en mocht hij mee op tour met The xx, Röyksopp en Four Tet. We willen niet gezegd hebben dat het zonder de cinematisch uitgediepte electronica op z’n vierde release daarbij gebleven was, maar plots verkocht Hopkins ook op z’n eentje grote zalen uit.
Niet verwonderlijk, want elk van de composities (die het begrip ‘nummer’ meteen overstijgen) beroert op z’n beurt hart, hoofd, benen en nekharen – niet zelden gecombineerd. Broeierig, soms zelfs beklemmend intens laat de warme extase van iedere pulserende bas, gloeiende beat en overstuurde synthsample je centrale zenuwstelsel geen seconde gerust, tot slot subliem berustend in de uitgesponnen pianogloed van de titeltrack.(Gilles)
84. Nick Cave & The Bad Seeds – Push the sky away (2013)
Tijdens de opnames van ‘Push the sky away’ hadden The Bad Seeds nog niet door dat orkestleider Nick Cave z’n bandleden voortaan steeds meer richting technische werkloosheid zou duwen in de studio. De terugkeer van Cave bij z’n Bad Seeds na het ruige Grinderman-uitje klonk als z’n meest intieme en ingetogen wapenfeit, al was het een maat voor niets voor wat hij op ‘Skeleton tree’ en ‘Ghosteen’ zou doen. Muzikaal werden de zaadjes voor die opvolgers gepland in het betoverende ‘We no who u r’ en mantra ‘Push the sky away’.
Cave was voor het eerst in jaren nog eens achter een piano te horen, en persoonlijk trauma zou die intieme koerswijziging alleen maar versterken. De man die van hoerenlopen een muzikale kunst maakte (‘Jubilee street’) en daar wat later meta over mijmert (‘Higgs boson blues’) zet hier nog z’n vrouw in haar blootje, maar zou dat in de toekomst vooral met zichzelf doen. Alleen daarom al is dit een indrukwekkend en belangrijk tijdsdocument in de carrière van een illustere artiest. (Mattias)
83. A Tribe Called Quest – We got if from here…Thank you 4 your service (2016)
Dit is een album dat ontstond uit de noodzaak om iets te vertellen. Phife en Q-Tip moesten hun (politiek) ei kwijt en nodigden Ali Shaheed Muhammad en Jarobi nog eens uit om misschien wel het magnum opus van hun carrière de wereld in te sturen. ‘We got if from here…Thank you 4 your service’ puilt uit van de features met andere grote muzikanten die niet per se uit de rapwereld afkomstig zijn. Het album is donker en maatschappijkritisch, single ‘We the people’ is een doorn in het oog van de Verenigde Staten en zijn onafhankelijkheidsverklaring, en het haatklimaat ten opzichte van minderheden wordt onder de loep genomen – denk aan het uiterst aanstekelijke refrein waarin zinnen van de huidige president in een funky jasje een extra luguber kantje krijgen. Gelukkig is er ook even een moment om de huidige hiphop-generatie te prijzen voor hun puik werk in ‘Dis generation’. Zo wordt het meteen even bevestigd door de oude Tribe-predikers: “Hip hop is back”. (Naomi)
82. Phoebe Bridgers – Stranger in the alps (2017)
Phoebe Bridgers permitteert zichzelf een paar fillers op ‘Stranger in the alps’, en nóg mag ze opdraven voor de groepsfoto van onze 100 beste platen van de voorbije twee decennia. Zo groot is immers het talent dat de Amerikaanse tentoonspreidde in songs als ‘Motion sickness’ en ‘Smoke signals’: Bridgers zingt met een stem die altijd een beetje lijkt te fluisteren, bedeelt haar nummers met ijzersterke hooks en brengt teksten als zelfbewuste, goudeerlijke dagboekfragmenten, wars van gemeenplaatsen. “Jesus Christ, I’m so blue all the time / and that’s just how I feel / always have and I always will”, zingt ze in het weergaloze ‘Funeral’ met de berusting van een eeuweling die na het burgemeestersbezoek haar levenspad overschouwt.
Hoewel Bridgers’ songs karakter genoeg hebben om het akoestisch te redden, weerspiegelen haar arrangementen de rijkheid van haar lyrics: een Twin Peaks-riedel vormt het behang van ‘Smoke signals’, gitaren ronken in ‘Georgia’ en toeters en bellen – letterlijk – larderen een groots uitwaaierend ‘Scott street’. Met ‘Would you rather’ bevat ‘Stranger in the alps’ ten slotte ook het uiterst levensvatbare zaadje van Better Oblivion Community Center, maar het zuivere feit dat je dit leest, laat geen twijfel over welk Bridgers-project wij verkiezen: haar eigen. (Stan)
81. Future – DS2 (2015)
Het is onmogelijk om over de rapmuziek van de voorbije twintig jaar te spreken zonder Future ergens in de conversatie te droppen. ‘DS2’, voluit ‘Dirty Sprite 2’, mag met recht en reden zijn magnum opus genoemd worden. Het is het album waarop alles samen kwam voor Future. Zijn teksten zijn even vluchtig als hard hitting en zijn befaamde croon is compleet on point. Het geheel baadt in een druggy, moody sfeertje dat perfect in beats wordt gegoten door een Metro Boomin’ in topvorm, bijgestaan door onder andere Zaytoven en Southside – de top van de game op dat moment, en sindsdien heeft Future nooit meer dit niveau gehaald. “(Very) good not great” zouden we de rest kunnen bestempelen, maar nergens zo goed als op ‘DS2’. Een openingssalvo van ‘I thought it was a drought’, ‘I serve the bass’ en ‘Where ya at’ met Drake doen de boxen meteen daveren. Verderop vinden we underground classics als ‘Slick talk’, ‘Rich sex’ en ‘Blow a bag’. En dan is er nog oerbanger ‘Fuck up some commas’. Wat een uitroepteken achter een statement van jewelste. (Bert)