Tijdens het barslechte optreden in de Muziekodroom zo’n twee jaar geleden leek het alsof de Amerikaanse band rond frontman Dominic Palermo er helemaal onderdoor zat. Was het te wijten aan het drukke tourschema, jetlag, of misschien wel het feit dat de zaal niet eens half gevuld was? De heren hadden er alleszins geen zin in en de songs werden bijgevolg allesbehalve strak afgehaspeld. Helaas kan ‘The great dismal’ – de vierde langspeler van Nothing – die wrange nasmaak van dat rommelige optreden niet helemaal wegspoelen. Daarvoor blijft de band net iets teveel in z’n comfortzone.
‘The great dismal’ is de eerste Nothing-plaat zonder medeoprichter Brandon Setta, die verliet namelijk vorig jaar de groep om persoonlijke redenen en werd sindsdien vervangen door Cloakroom-frontman Dayle Martin (gitaar/zang). Het zou straf zijn mocht je daar effectief iets van merken, want de band wentelt hun songs nog steeds in stevige drums, dito gitaren en dromerige zangpartijen. Die drums blijven nog even achterwege in de ietwat saaie opener ‘Fabricated life’, maar daarna neemt het handelsmerk van het viertal helemaal de bovenhand en mikken ze met succes weer op die ultieme sweet spot die zich tussen shoegaze en grunge bevindt.
Meer dan ooit tevoren lijkt My Bloody Valentine een inspiratiebron te zijn voor de heren, die gretig gebruikmaken van de tremelo-arm op hun gitaren. ‘Say less’ en ‘April ha ha’ zijn daarom erg goede, dromerige rocktracks die opereren aan de hardere kant van het genre-spectrum, alleen niet de meest originele – en dat is een minpunt dat zich jammer genoeg gedurende de hele plaat opdringt. Nochtans, wanneer we naar de credits van ‘The great dismal’ kijken, zien we namen als Alex G en Mary Lattimore (harp) opduiken – waarom horen we daar niets van terug? Een gemiste kans.
Uiteraard gaat een beetje shoegaze-liefhebber hier zeker aan z’n trekken komen. Zo zijn ‘Famine asylum’ en ‘Blue mecca’ heerlijk melodieuze tracks waar we onszelf in die wall of sound kunnen verliezen. Of probeer je hoofd maar eens stil te houden op die lome drums van ‘Just a story’ en ‘Ask the rust’ – een haast onmogelijk opgave. Het spijtige is dat de plaat in z’n geheel een tikkeltje saaier uitvalt dan z’n voorgangers, plus – we vragen ons oprecht af wat de toegevoegde waarde van ‘The great dismal’ is, want letterlijk elk nummer had op eender welk Nothing-album kunnen staan. Het is een spijtige zaak dat de band nul komma nul muzikale progressie toont in een al te hard uitgemolken genre. Nothing geeft de liefhebbers simpelweg wat ze willen, en soms is dat niet genoeg.