Een dag in het leven van Ty Segall stellen we ons als volgt voor: wakker worden, een nummer schrijven, boterhammen eten, een nummer schrijven, met de hond gaan wandelen, een nummer schrijven, kindjes met zijn gitaren laten spelen, samen met de hond een nummer schrijven (zie ‘Untitled’), slapen. Iemand die aan zo’n vaart albums uitbrengt kan haast geen andere dagindeling hebben.
In 2008 bracht Ty Segall samen met John Dwyer ‘Ty Segall’ uit. In 2017 doet hij dat weer, al kreeg hij deze keer studiohulp van Steve Albini. Nu zou je kunnen concluderen dat dit negende studioalbum het eindpunt is van een tienjarig proces van zelfontplooiing en spirituele bewustwording. Volgens ons houdt Ty zich dan weer helemaal niet bezig met zo’n esoterische bullshit en volgen er makkelijk nog een vijfentwintigtal platen na deze tweede eponieme langspeler. Gelukkig maar.
Echt verrast zijn we niet wanneer ‘Break a guitar’ al beukend inzet. We horen Twisted Sister en The Stooges die elkaar vrolijk kopstoten geven en denken meteen aan Fuzz, de band van Ty en Charles Moothart. Dat is exact wat je verwacht wanneer je aan een nieuwe plaat van Segall begint: vettige riffs, bonkende drums en een smerige sound (klinkt wat belachelijk als je het zo leest, dus beeld je in dat Luc Janssen het zegt). ‘Freedom’ doet denken aan de iets meer gejaagde nummers van Sparklehorse maar breekt verder geen potten.
‘Warm hands’ dan, een slackerpromenade van tien minuten waarbij het tempo meermaals afwisselt tussen slenteren en snelwandelen. We denken aan ‘Goodbye bread’ (het Ty Segall-album met de mooiste cover) en zijn tevreden, doch niet voldaan. Wanneer slacker naadloos overgaat in country op ‘Talkin’ ’ zijn we dat wel. Ty kanaliseert zijn innerlijke Hank Williams terwijl wij even ademhalen nu de druk van de ketel is. Niets mis met een goed kampvuurnummer, dacht Segall. En gelijk heeft hij – ook garagerockers willen eens een refreintje meebrullen. ‘Orange colour queen’ is van hetzelfde brood een boterham, maar dan wel één die eerder met The Beatles dan met Hank Williams belegd is. Een beetje melig is dit liefdesliefje misschien wel, maar met zinsneden als ‘you’re a tree inside an airplane’ mag dat wel.
Ook bij ‘Thank you mr. K’ denken we een beetje aan The Beatles, vooral door de clowneske zanglijn op het refrein. Een eerbetoon aan ‘Being for the benefit of mister Kite’, maar dan verkleed als een punknummer? Hoe verder deze plaat vordert, hoe meer we ervan overtuigd raken dat Ty Segall en The Beatles het samen goed zouden doen in de studio. Op ‘The only one’ doet de jongeman met babymaskerfetisj zijn best om als John Lennon te klinken, en komt hij er redelijk goed mee weg. De dubbele gitaarsolo doet het nummer schommelen tussen garagegenie en belachelijke glamrock, een balans die Ty Segall maar al te graag bespeelt.
‘Papers’ is een pareltje, met toetswerk en een baslijn die aan Phil Spector doen denken. Een achtergrondkoortje à la The Ronettes zou hier niet misstaan. Ook hebben we het gevoel dat dit uit de back catalogue van Wilco kan komen, net zoals ‘Take care to comb your hair’, een credo waaraan Ty zichzelf niet houdt volgens ons.
Dat we van een redelijk diverse plaat kunnen spreken is duidelijk, en dat kunnen we alleen maar toejuichen. Maar na zo’n akoestische Jeff Tweedy-outro verwacht je als fan van Ty Segall nog een lekker agressieve afsluiter. Die verwachting lijkt meteen te worden ingelost wanneer ‘Untitled’ begint. Twee noten later blijkt dit een mopje te zijn (haha grappig Ty). ‘Untitled’ is enkel een intro, gevolgd door hoongelach. Want ja, rock ’n roll he jongens.
Album verdeeld door V2.