Als wij melding krijgen dat er wederom een supergroep opdoemt aan de horizon, sluiten wij meestal snel de poorten van onze grijze hersencellen. Wanneer we echter horen dat Paul Banks de aanvoerder van het gezelschap is, zetten we ons hoofd toch op een kier voor Muzz. De eerste berichtgeving stelt ons nog meer gerust: Matt Barrick van het immer ondergewaardeerde The Walkmen neemt zijn tegendraadse trommelstokken op. Tenslotte is er nog Josh Kaufman, een man die achter de schermen al zijn strepen verdiende bij The National en The Hold Steady. Open de poorten!
Muzz komt meteen binnen geschuifeld met ‘Bad feeling’, dat gracieus neerzijgt met een stoet aan blazers. We gaan er geen doekjes omwinden, die hebben we namelijk al gebruikt om onze ontroerde tranen te stelpen, ‘Bad feeling’ kan zomaar onze favoriete track van wonderjaar 2020 worden. Paul Banks dealt bij Interpol in een soort grootstedelijke weemoed, waarbij zijn lijzige stem in strijd gaat met onrustige postpunk. Laat de instrumentatie bij Muzz nu net het tegenovergestelde zijn, een verademing in ons stadsappartementje. De weemoed is nog steeds in sloten aanwezig, maar past nu bij open vlaktes en eindeloze graanvelden. De wijde gitaren, subtiele golven synths en blazertoetsen mogen misschien wat lijken op The National of The Antlers (ten tijde van ‘Familiars’), problematisch dicht komt het nooit dankzij de ongelofelijke croons van Paul Banks.
Minstreel Banks en de zijnen voorzien ons familiebanket dus van randanimatie, zonder dat ze daarbij verdrinken in eindeloze grijsheid (hallo Cigarettes After Sex!) of plotse uitspattingen van eclectiek (hallo Bonniebeer!). Er is het prachtig openbloeiende ‘Everything like it used to be’, met zijn prachtige refrein en onderbouwende strijkers. ‘Knuckleduster’ vormt het centrale punt waarbij een eenmalig sprintje wordt getrokken, al lijkt het meer op verdomd spitsvondig huppelwerk. ‘Chubby Checker’ twist er niet op los, behalve misschien met de emoties van de luisteraar, en ‘All is dead to me’ vormt het prachtige venijn in de staart van het album. Er zijn vergetelijke momenten rondgestrooid, refreinen die ons niet bij de kraag grijpen of strofes die net te lang blijven kabbelen. Neem nu ‘Summer love’, dat ons doet denken aan die andere genadeloze kabbelaar ‘Summer days’ van Rhye. De helft van de speellengte had ook volstaan.
Muzz is geen som der delen, maar een nieuwe excursie over de velden van subtiele indierock. Niet alles laat ons kronkelen in kippenvel, de grens tussen weemoed en saaiheid is vaak een slappe koord waarop het moeilijk dansen is, maar Muzz toont zich doorheen dit debuut wel een verdomd goede acrobaat.