Echte metal-historici zullen het gehinnik en gegaloppeer waarmee ‘Life metal’ aanzet misschien herkennen uit ‘Blood fire death’ van Bathory. Met die kleine ode aan de Zweedse cultband benadrukt Sunn O))) nog eens de invloed van black metal op de groep, maar neemt er tezelfdertijd enige afstand van. De titel van de plaat verwijst immers naar een term die de Scandinavische scene gebruikte om bands te beledigen die niet obscuur of grimmig genoeg meer waren. Met het wegrazende krijgspaard op ‘Between Sleipnir’s breaths’ verdwijnt zo de ijzige kerkermuziek van Sunn O)))’s eerdere ‘Black one’, alsook de theatrale apocalyptiek van ‘Monoliths & dimensions’. Zelfs de samenwerking met Attila Csihar van Mayhem, die we toch stilaan als een vast lid konden gaan beschouwen, komt tot een tijdelijke stop.
De eerste donderslag van een akkoord op ‘Life metal’ lokt daarmee eerder een euforische grijns uit dan een uitbraak van angstzweet. Dankzij het magische mengpaneel van Steve Albini scheelt het niet veel of je kan de smeulende lampenversterkers gewoon ruiken. Zowel band als producer hebben goed begrepen dat het ondanks de occulte pose vooral de pure geluidsmuur blijft waar het uiteindelijk om draait. “Maximum volume yields maximum results,” zoals het motto luidt. Het gevoel dat je brein compleet gefrituurd wordt (op een goede manier, natuurlijk) is voorlopig alleen maar te vergelijken met die ene keer dat je per ongeluk Earths ‘Like gold and faceted’ twee keer tegelijk liet afspelen. Hoewel de concerten van Sunn O))) altijd even legendarisch zijn gebleven, klonk de band op plaat vaak relatief koud en steriel. Dat is voor een keer dus niet het geval. Beter dan daadwerkelijke live-albums zoals ‘Dømkirke’ weet ‘Life metal’ de klassieke Sunn O)))™-sound in alle glorie vast te leggen.
Op gebied van compositie is de meest klassieke track waarschijnlijk afsluiter ‘Novæ’, het enige nummer waar het tempo doorgaans hoog genoeg ligt om er met gemak een onheilspellende frygische melodie in te herkennen. De rest van het album laat die sfeer van kwaadwilligheid achterwege voor een meer aards en kosmisch karakter. Het gevoel van ontzag en grootsheid dat de opstapeling van decibels teweegbrengt, doet eerder pantheïstisch dan satanisch aan. ‘Life metal’ klinkt als traag stromende lava, als een torenhoge stofwolk of een aardverschuiving. De duistere machten die op projecten als ‘Black one’ werden opgeroepen stellen weinig meer voor ten opzichte van de onverschillige en rauwe kracht van de natuur. Dat loskomen van resterende genre-restricties bleek reeds uit de samenwerkingen van het duo met Ulver en Scott Walker, maar komt na het ontgoochelende ‘Kannon’ uit 2015 pas nu naar boven in hun eigen studiowerk. De introductie van Hildur Guðnadóttirs cello is bijvoorbeeld bijzonder effectief. Even opvallend is haar stem in een gedeelte van ‘Between Sleipnir’s breaths’ dat zelfs wat gelijkenissen vertoont met Mount Eeries ‘Sauna’.
Ondanks de bedenkelijke titel heeft Sunn O))) met ‘Life metal’ uitzonderlijk smaakvol werk afgeleverd, waarmee gelijk is aangetoond dat een gezonde dosis zelfrelativering niet noodzakelijk leidt tot zelfparodie (sowieso een groot gevaar voor artiesten die teren op bepaalde gimmicks). Integendeel: Greg Anderson en Stephen O’Malley zijn er met de onmisbare hulp van Steve Albini in geslaagd om kennis van hun troeven en beperkingen uit te spelen in een album dat zonder al te veel poppenkast even herkenbaar als creatief, even samenhangend als eclectisch en even loodzwaar als etherisch klinkt. In de herfst verschijnt van de band nog het meer meditatieve ‘Pyroclasts’, maar een plaats in de eindejaarslijstjes is voor Sunn O))) bij deze al verzekerd.