Het Australische Pond zit niet graag stil en dat merken we op z’n laatste plaat ‘Tasmania’. De band klinkt doordachter en melodieuzer dan voordien en laat zich steeds meer inspireren door hedendaagse alternatieve pop. Net zoals de poolkappen langzamerhand onze zeewateren binnensijpelen, merken we dat er stilletjes aan ook meer ruimte is voor gelikte, bijna kunstmatige polyp(r)op-invloeden tussen de psychedelische gitaren door. Neen, deze vergelijking is niet van de pot gerukt, maar draagt bij aan het onmisbare cynisme van het pre-apocalyptische feest dat de band inzet op dit album.
Dat het niet goed gaat met onze wereld, ons klimaat en de mensheid tout court is je ongetwijfeld niet ontgaan. De bezorgdheid om het klimaat is niet alleen een hot topic van de spijbelende studenten hier in Europa, het is eveneens een hoofdzorg voor de inwoners van Australië. Afgelopen jaar was het er zo warm dat meteorologen een nieuwe kleur nodig hadden om deze extreme temperatuurzone af te bakenen op de weerkaarten. Een nieuw kleurtje uitkiezen is snel gebeurd, deze helse temperaturen overleven daarentegen is een ander paar mouwen. Nick Albrook, de frontman van Pond, zat enige tijd geleden pinten te pakken met een klimaatwetenschapper, en die schetste niet bepaald rooskleurige toekomstbeelden: zo zou het enige bewoonbare gebied op het continent over honderd jaar Tasmanië zijn. Laat dat nu de grote inspiratiebron zijn voor deze langspeler.
Openen doet de band met ‘Daisy’, een orkestraal nummer met de alomgekende dramatiek in Albrooks stem. Hoewel het op het eerste zicht niks nieuws is qua opbouw en structuur, valt ons wel meteen op dat het geluid iets properder is en de composities doordachter. Het wordt duidelijk dat het roekeloze gerommel met gitaarpedalen, dissonante ruis en psychedelische garage vibes wat meer naar de achtergrond verschuift. Op ‘Tasmania’ zijn de synths een belangrijke nieuwe hoofdrolspeler, met kleffe knipogen naar de jaren ’80 zoals de hedendaagse popwereld die maar al te graag implementeert. Op Ponds vorige album ‘The weather’ konden we deze nieuwe inslag al een beetje horen donderen in de verte. Als we ‘Tasmania’ een paar keer doorluisteren wordt het pas echt onmiskenbaar dat de Australiërs gegroeid zijn van luidruchtige, oncontroleerbare kwajongens naar ondeugende speelvogels die de regels overtreden omdat ze ze perfect kennen.
Dat de bands producer Kevin Parker hier enige schuld draagt, kunnen we niet ontkennen: met diens laatste werk ‘Currents’ had de Tame Impala-frontman al bewezen dat hij de alternatieve pop- en rock-sferen verkiest. Een absoluut, schaamteloos voorbeeld van die funky evolutie hoor je het best in ‘Sixteen days’.
‘Tasmania’, het titelnummer van de plaat, is prachtig weemoedig. Nick mijmert over hoe hij zal verhuizen naar Tasmanië alvorens de ozon volledig opbrandt. Let op, we mogen niet vergeten dat deze Australiërs zichzelf niet té serieus nemen. Hun teksten zitten vol woordspelingen, mopjes, random zinnen en brainfarts, al valt het op dat er op dit album wat meer over is nagedacht. Voor de fans, wees gerust: na bezorgdheden als “I wanna breathe real air again” of “I left my phone in Sydney cause all the stress outdid me”, krijgen we ook het nodige relativeringsvermogen voorgeschoteld met heerlijke zelfspot als “How could I know where I’ve been when I don’t know who I am?” en “Should I worry about my kidney or war?” .
Het lijkt wel de rode draad doorheen de hele plaat te zijn: gemeende zorgen van een ruggengraat vol humor voorzien. Pond behoudt zo zijn joie de vivre en dat maakt het concept van ‘Tasmania’ zo sterk. Andere frappante momenten vinden we bijvoorbeeld bij ‘The boys are killing me’ waar wantrouwen tegenover de staat onder de loep genomen wordt. We hoeven ons geen zorgen te maken, want zolang we werken komt er op zijn minst toch geld binnen. In de tweede helft van ‘Tasmania’ kunnen we kort even proeven van de romantische ziel in Nick Albrook, wanneer hij in ‘Burnt out star’ de mooiste zinnen van de langspeler neerpent: “Oh, perfect body that they’ll never tear apart/First they’ll have to tear my head from your heart/She said it’d be romantic if I didn’t use the door/Safe to say I don’t see windows the same no more”
‘Hand mouth dancer’ is het meest serieuze nummer van ‘Tasmania’ en bovendien instrumentaal heel sterk. Tekstgewijs trekt het in twijfel over hoe iedereen zich de dag van vandaag een politicus waant door over allerlei onderwerpen lukraak een uitgesproken mening te delen, terwijl deze niet altijd onderbouwd is met kennis. “Ik ben geen held; ik probeer gewoon de eindjes aan elkaar te knopen”, oppert hij eerst, waarna hij in het volgend couplet minder subtiel rond de pot draait en verwijst naar de Europese vluchtelingencrisis: “Voor alle echte helden, die sterven om hun kinderen naar Frankrijk te krijgen”. Vreemd genoeg is dit geheel in één of andere “happy happy joy joy”-sfeer gedoopt die knipoogt naar kerstliederen als ‘Do they know it’s Christmas’ van The Freedom Project. Oh, the irony. Jawel.
‘Tasmania’ is pessimistisch en paradoxaal genoeg ook hoopvol. We worden aan het lot overgelaten van deze planeet door toedoen van de mens met al zijn kwalen, terwijl deze op markante wijze verheerlijkt worden. We halen voldoening uit onze zonden en zo blijven we uiteindelijk in deze cirkel ronddraaien. Het album is een weloverwogen concept, net zoals de betekenis van de teksten minder lukraak zijn, desalniettemin zijn deze nog steeds overheersend surrealistisch tot op het dadaïstische af. Instrumentaal is Pond vernuftiger, zonder dat de band z’n speels, ondeugend kantje verliest en zo dus zijn charme blijft behouden. Pond typeert zich door bezorgde zorgeloosheid en een fijne dosis humor, maar al lachend zegt een zot de waarheid.
Wie Pond live aan het werk wil zien, kan deze zomer naar Pukkelpop trekken (info & tickets).