In 1829 trok de Duitse componist Felix Mendelssohn Bartholdy naar de Schotse Hebrideneilanden. Hij werd aangegrepen door de imposante natuur en betoverd door het unieke lichtspel in de grot van Staffa aldaar. Felix schoot in een romantische kramp. Een sprookjesachtig luik klapte open in zijn componistenhoofd. Elfjes dartelden door zijn geest. Hij waande zich er, zoals vele tijdgenoten, in de grot van Fingal uit de poëzie van Ossian. Met inspiratie voor een nagelnieuwe concertouverture keerde Felix terug naar huis. Lyrischer en fabelachtiger dan in ‘Ouverture die Hebriden’ (1830) wordt de romantiek niet .
185 jaar later inspireert de natuur van de Hebriden wederom tot unieke muziek. Na een kortstondige carrière als leraar Engels in Indonesië trok Daniel Patrick Quinn, het warrige brein van One More Grain, zich terug op de Schotse archipel. De woeste pracht van de eilanden (ook de inblikplek van ‘Grain fever’) galmt dan ook door de derde worp van de Britse einzelgängers, maar vormt geen opstap tot uitbundige lyriek. De ruwe en onherbergzame kant van het natuurgeweld wordt nu naar boven gespit. Ook meditatieve Indonesische klanken lijken in Quinns songschrijfkunst te zijn doorgesijpeld. Borobudur wordt vakkundig neergepoot tussen de Schotse rotsen.
Moerassen sluimeren en sissen. De wouden ruisen en ritselen. Golven klotsen en klateren tegen de ruwe rotsen. Een zwerm vogels vliegt verschrikt op. Hoorns en trompetten klinken in de verte. Een trieste fanfare dicteert nu het ritme van de natuur.
Tom Waits dommelt in op de schoot van Ravi Shankar. One More Grain is echter klaarwakker. Ze zetten zich schrap en vuren hun meest geabstraheerde en ontheemde munitie op de luisteraar af. Zeven jaar “retirement” bleken maar schijn, een slinks manoeuvre om des te vuiger toe te slaan, niet plots, maar sluimerend als een virus. Het was een periode van op krachten komen. Minutieus slepen ze hun messen. Secuur bereidden ze de trance voor.
Uit de donkerste humus wordt helende mindfulness gedestilleerd. Giftige dampen stijgen op uit het moeras en verspreiden zich naar de bewoonde wereld. De walmen leiden tot een intense roes. Zoete waan houdt de bevolking in zijn greep.
‘Grain fever’ telt haast geen akkoordwissels. “Een trucje van The Velvet Underground,” werpt de aandachtige melomaan spontaan op. Maar One More Grain laat zich niet in een vakje duwen. De beste muziek valt niet te klasseren en creëert zijn eigen categorie. Vele referenties kunnen op dit schijfje worden afgevuurd, maar geen enkele zal doel raken.
Onder de broze aardkorst borrelt de lava. De dreiging loert onder de schijnbare harmonie. Als de bodem openscheurt en het magma loom wegstroomt, knikt Quinn goedkeurend. Als editor van een website over vulkanen, is hij geen greintje verbaasd dat harmonie en destructie zo dicht bij elkaar kunnen liggen. Als een nostalgische zeerover neemt hij ons mompelend mee in zijn sloep over het lavameer. We dobberen op de repetitieve pulse van de hypnotiserende muziek. De veerman vertelt een sterk verhaal. Zijn geschraap dwingt ons tot een ademloos stilzwijgen.
One more grain had ooit The XX als support act. “Genuine success” zoals Quinn het zelf uitdrukt in ‘The scent of gorse flowers’, heeft de band zelf nog niet gekend. Ze lijken er ook alles aan te doen, dat ene tongue-in-cheek-grapje ten spijt, om dat niet te bereiken. Die attitude is tevens hun lauwerkrans. Goud loert onder de eigenzinnige weerbarstigheid.
‘Grain Fever’ is een “plaat van het jaar” die zich niet in lijstjes laat vatten. Dit universum creëert zijn eigen spelregels, om ze daarna, als ‘Dolittle Jig’ invalt, schijnbaar achteloos te overtreden. Bevestiging en ontkenning waren zelden zo stevig in één grimmig statement gebundeld. Is driemaal scheepsrecht?