Begin juni kondigde John Dwyer de zoveelste naamsverandering van zijn muzikale geesteskind aan, in het jaar dat de band haar twintigste verjaardag viert: Thee Oh Sees zou voortaan door het leven gaan als simpelweg Oh Sees. Je zou bijna gaan denken dat de band van de weirdo uit San Francisco ondertussen al even veel naamsveranderingen als album-releases op z’n conto heeft. Niets is echter minder waar, want Oh Sees is een van die zeldzame bands die consequent elk jaar een plaat uitbrengt. Vorig jaar was het zelfs twee keer van dattem, met het complementaire duo ‘A weird exits’ en ‘An odd entrances’. Met z’n 2017-lp slaat Oh Sees wat betreft de omkadering meer dan ooit een fantasy-weggetje in; kastelen, heldhaftige strijders en monsters incluis.
Opener ‘The static god’ klinkt – hoe kan het ook anders – snel, energiek en strakker dan strak. Het zou kunnen dat het aantal drummers (twee) daar voor iets tussen zit. Verder wordt deze openingssong gekenmerkt door het geslaagde contrast tussen een venijnige zanglijn in de strofes en vrolijk ge-oehoe in het refrein, enkele duistere gitaarsolo’s en een strings-synthje. De naamsverandering ging niet gepaard met een radicale stijlbreuk, zo kunnen we nu al noteren. In ‘Nite expo’ komt de nadruk wat meer op de synths te liggen tijdens intro en bridge, waardoor de loeiharde riffs van tijdens de strofes en refreinen nog meer knallen.
‘Animated violence’ is een van de hardere songs op ‘Orc’ waarin John het slechtgezind uitschreeuwt en de tegen mathrock aanschurkende garageriffs ons rond de oren vliegen. Tussendoor mag er gerust wat ademruimte gegund worden en dat gebeurt eindelijk vanaf het tweede deel van ‘Keys to the castle’, waar violen en andere strijkers invallen voor een langgerekte, meeslepende jam. Het geheel doet hier wat denken aan ‘Crawl out from the fallout’, een voor Oh Sees’ atypisch pareltje vanop ‘A weird exits’; dat soort folky postrock staat ons toe even weg te dromen naar een iets gezelliger oord dan dat prachtige, bizarre wereldje in het hoofd van John Dwyer.
Als je aan het tempo waaraan Oh Sees albums uitbrengt te werk gaat, wordt het op den duur natuurlijk moeilijk om songs te blijven afleveren waarvan al het haar op ons lichaam spontaan recht gaat staan en uit zichzelf begint te moshen. ‘Jettison’ is zo’n lied dat zo generisch klinkt voor de San Franciscanen dat onze aandacht wat afdwaalt. Gelukkig zorgt de rechttoe rechtaan slackerrock met bijpassende orgel van ‘Cadaver dog’ ervoor dat we snel weer bij de pinken zijn. Met ‘Drowned beast’ werd voor ons de beste song tot het voorlaatst bewaard: wacko synths en John’s ingetogen stemgeluid geven het nummer een emotionele toets die elders op het album bij momenten lijkt te ontbreken. Afsluiten doen Dwyer en co op z’n whiplash met een opwindende drum-tweestrijd aan het eind van ‘Ray optics’.
Op ‘Orc’ levert Oh Sees wederom een resem puike muzikale energie-uitbarstingen af, die bijdragen tot de geheel eigen vorm van garagerock die de band zich doorheen de jaren wist eigen te maken. Enig nadeel daarbij is dat een album als ‘Orc’ ons op geen enkele manier meer weet te verrassen; zelfs de gekke, muzikale experimenten kunnen ons nog moeilijk van de sokken blazen. Desondanks blijft Oh Sees zowat de absolute sterkhouder binnen het psychedelische garagerock-genre, en daar doet geen enkele naamsverandering afbreuk aan.