In de winter van 2002-2003 trok Phil Elvrum, toen nog bekend als The Microphones, zich voor vijf maanden terug in een hutje in Noorwegen. De nummers die hij daar schreef, werden later heropgenomen en samen met een dagboek uitgebracht op ‘Dawn: winter journal’. Weg was de lo-fi van ‘It was hot, we stayed in the water’. Weg was de noise-folk van ‘The glow pt. 2’. De nieuwe sound, nu minimalistisch en akoestisch, ging gepaard met een persoonlijke wedergeboorte. The Microphones werd omgedoopt tot Mount Eerie en Phil Elvrum ging voortaan als Phil Elverum door het leven. Pas vanaf het door black metal en Twin Peaks geïnspireerde ‘Wind’s poem’ kreeg ook het Mount Eerie-project een steeds experimenteler kantje.
Het najaar van 2016 treft Phil Elv(e)rum opnieuw in afzondering met slechts een laptop en wat instrumenten. Ditmaal is de eenzaamheid helaas niet vrijwillig. De kamer waar Elverum in stilte muziek opneemt terwijl zijn dochtertje aan de overkant van de gang ligt te slapen, is de kamer waar zijn echtgenote Geneviève Castrée (Ô Paon) maanden eerder aan pancreaskanker bezweek. Het resultaat van de naar eigen zeggen puur therapeutische sessies is het hartverscheurende ‘A crow looked at me’. De plaat markeert een nieuwe breuk in het leven en werk van Elverum waarvan de kern één belangrijk besef is. Hij herhaalt het als een mantra: “Death is real”.
In feite vormt de dood een constante in Phil Elverums oeuvre sinds het conceptalbum ‘Mount eerie’ uit 2003. De crisis van ‘A crow looked at me’ is dat het conceptuele zo plots tastbaar is geworden. “When real death enters the house all poetry is dumb” luidt het op de openingstrack. Zelfs de vergoddelijkte natuur, de grootste drijfkracht achter Mount Eerie, leent geen betekenis of symboliek meer aan het verlies van Geneviève. De stream of consciousness-teksten mijden derhalve elke vorm van beeldspraak en kiezen in plaats daarvan voor directe, onverbloemde taal. Dat die techniek heel wat emotionele impact kan hebben, bewees Sun Kil Moons ‘Benji’ al.
De a-kant van ‘A crow looked at me’ wordt gedomineerd door ‘Ravens’. Na de vluchtige snapshots van ‘Real death’ en ‘Seaweed’ krijgt de meer dan zes minuten durende elegie een nagenoeg episch karakter. Phil Elverum bezingt de periode tussen “October 2015” en “August 12th, 2016”; van de eerste tekenen van rampspoed tot voorbij het uitstrooien van Genevièves assen. Een cynicus denkt daarbij misschien aan exploitatie, maar die cynicus heeft noch een hart, noch een oor voor schoonheid. Muzikaal is het album immers minstens even indrukwekkend. Zang en begeleiding pikken zo subtiel op elkaar in dat ze slechts als facetten klinken van eenzelfde, onscheidbare zucht van expressie.
De tweede helft piekt op ‘Soria moria’ en ‘Crow’, zowel de meest droeve als meest hoopvolle nummers van de plaat. Waar het op ‘Forest fire’ nog pijn doet om de innerlijke Thoreau met zalvende stem te horen zingen “I reject nature, I disagree”, ontstaat er op de afsluiters voorzichtig een gevoel van aanvaarding. Voor een laatste maal grijpt Elverum terug naar het The Microphones-lied ‘The moon’ zoals hij dat jaren geleden op ook ‘Dawn’ deed. De herinnering aan Geneviève is een krachtbron geworden en de focus verschuift naar de toekomst van het kind. Uitkijkend naar een schijnbaar onbereikbare plek in de verte, beseft Elverum op ‘Soria moria’ dat de afstand overbrugbaar is. “I’m an arrow now… Mid-air.”