LA Priest is terug met een tweede soloalbum, na zijn debuut ‘Inji’ en de samenwerking met Connan Mockasin onder de naam ‘Soft hair’ – waarop de twee langharige nozems misschien net iets te veel pretsigaretten inhaleerden. Je kent Sam Eastgate misschien ook nog van Late of the Pier met zijn enigmatische album ‘Fantasy black channel’. Al deze invloeden komen vroeg of laat terug op ‘Gene’: de ruigere kantjes geuren naar Late of the Pier en de sensuele en funky intermezzo’s op de plaat doen denken aan Mockasin.
Met het trio ‘Beginning’-‘Rubber sky’-‘What Moves’ gaat ‘Gene’ verschroeiend swingend van start als een kind dat veel te lang moest stilzitten en eindelijk weer buiten mag. Misschien klopt de analogie ook, want Eastgate spendeerde twee jaar in isolement om een modulaire drummachine te fabriceren met als naam ‘Gene’. Hij en Gene hebben er duidelijk zin in, en zoveel muzikaal enthousiasme werkt aanstekelijk.
Er komt pas een eerste rustpunt met het instrumentale ‘Peace lily’. Een heerlijk vredig lelietje van een song die rustig voortkabbelt tot aan ‘Open my eyes’: een fantastisch bitterzoet popnummer met een tekst die me letterlijk en figuurlijk in het donker doet tasten naar de betekenis. “Bright in the day this is hurtling on / A mist like a kiss in a cave and I’m gone”. De donkere overstuurde synths grijpen me bij mijn nekvel en laten me niet los. ‘Monochrome’ is op zijn beurt een donkere track die van wal steekt met een haast tribale drum en genadeloos verder raast tot Eastgate begint te zingen. De modulaire drummachine van LA Priest doet hier waar ze voor gemaakt werd: een potje rotaanstekelijke ritmes neerpoten vergezeld van swingende melodieën.
Naar het einde van de plaat wordt het allemaal iets experimenteler, en dat maakt de luisterervaring des te interessanter. Laat je meevoeren door de beats en synths van ‘What do you see’ en voor je het weet beland je in een ander universum. ‘Kissing of the weeds’ zou zomaar weggeplukt kunnen zijn uit een solo-album van Thom Yorke of Ed O’Brien, de zweverige falsetto van Eastgate gecombineerd met pulserende synths en een akoestische gitaarriedel zorgen voor een boeiende song. Ook ‘Black smoke’ baadt in dezelfde schemerduistere sfeer. De track eindigt met een jazzy percussiesolo waarin de drummachine Gene zijn kunsten showt.
‘Ain’t no love affair’ maakt het luisterstuk compleet met een experimentele noot. Het nummer klinkt als een veredelde jamsessie uit het repetitiekot en de vocals klinken ook hier Radiohead-achtig (denk aan de outro van ‘Daydreaming’). Ook de sowieso reeds cryptische teksten van Eastgate worden herleid tot één enkele zin. Het album leidt je langs erg aanstekelijke pop tot experimentele elektronica zonder dat je er zelf erg in hebt. Ik vraag me af waar het experiment zou geëindigd zijn, mocht ‘Gene’ nog wat langer duren. Toch een kleine gemiste kans op een nog interessanter album.