Als we één band mogen kiezen die met de regelmaat van de klok in ons gezicht mag blijven spuwen binnen onze persoonlijke anderhalve meter, zal Idles zich bij de genomineerden mogen voegen. De ijverige ruwe bolsters met zachte kernen lieten zich voor hun hun vierde plaat in evenveel jaar inspireren door verhalen getekend door verslaving en trauma’s, waarin meermaals gevallen wordt en evenveel wordt recht gekropen. ‘Crawler’ zoekt zijn weg zowel muzikaal als tekstueel door holtes en scheuren waar de band nog maar zelden in terug te vinden was.
Even een korte flahsback naar ‘Ultra mono’, hun vorige album uit 2020: Idles nestelde zich toen wat te makkelijk in hun opgebouwde reputatie. De ideeënfontein had duidelijk een lek, de inhoud was te beperkt en muzikaal was er te weinig om van een hoogvlieger te spreken. Op zijn best was de band echter wanneer de invloed hiphop-producer Kenny Beats (Vince Staples, Slowthai, Freddie Gibbs) prominent op de voorgrond trad. ‘Crawler’ bevestigt dankzij meer muzikale durf de keuze om Beats nogmaals onder de arm te nemen.
Toegegeven, de eerste keer dat we de plaat hoorden regeerde de twijfel nog. De rode draad was ons niet meteen duidelijk en muzikaal leek de plaat te weinig coherent. Pas toen de verhaallijnen duidelijker werden en we logica zagen in de muzikale keuzes bloeide de plaat meer open. Nee Talbot is nog steeds geen literair wonder, maar weet deze keer opnieuw te raken met de kronieken van zijn personages. Tragiek vormt één van de sleutelwoorden op ‘Crawler’ en neemt daarbij heel diverse gedaantes aan.
Het is bijna hartverscheurend hoe een vlucht op een ‘MTT 420 RR’ , één van de snelste motoren ter wereld, zo broos klinkt. Ook op ‘Joy as an act of resistance’ blonken ze met ‘June’ uit in kwetsbaarheid. Met dat verschil dat ze toen bombast nodig hadden om de dreiging in het nummer te steken. Nu zijn het injecties soul en elektronica die het voor Idles mogelijk om destructie in zachtheid vorm te geven. Het is één van de nieuwe muzikale invalshoeken die hun geluid naar een hoger niveau tilt. ‘Crawler’ bevat meer dan voldoende nummers die met het hoofd vooruit de massa aan gort willen rammen. Toch zit er zo goed als overal een verrassende hook aan. ‘Meds’ doet het met dissonante blazers en gitaren, ‘The wheel’ haalt inspiratie uit stonerriffs, terwijl ‘When the lights come on’ zich – zonder groot succes – aan new wave laaft.
Interessanter wordt het echter tijdens ‘Car crash’ en ‘Stockholm syndrome’. Tijdens ‘Car crash’ horen we sirenes loeien terwijl een bitse Joe Talbot in mid tempo verdwaalt tussen post-punk en grime. Lome bassen en een geur die je enkel terugvindt na een zware en lange rave waarna de gitaren finaal stevig uithalen. ‘Stockholm syndrome’ is een bot fanfarenummer dat diezelfde trage grimmigheid bezit. Idles loopt er mee door straten die geplaveid zijn met schorriemorrie waar we in deze vertellingen maar al te graag op verliefd worden. We herkennen onszelf namelijk in de personages die gebukt gaan onder schuld, boete en trauma. Wie zonder zonde is, moet gewoon zijn muil houden.
Idles zal wellicht nooit dichterbij een begeleidend nummer voor een yogasessie komen als tijdens de stijloefening ‘Progress’. Wat dit nog meer opzienbarend maakt is dat ze er ook glansrijk mee wegkomen. Hadden we deze zinnen zelf gelezen voor we het nummer hoorden, we zouden wellicht getwijfeld hebben aan de credibility van Idles en de auteur van dit schrijven. En toch vonden ze via deze mantra een evenwicht tussen lichaam, geest en een portie balorigheid. Want zeg nu zelf, hoe punk is het om met zo’n mindfuck op de proppen te komen.
Hierdoor klinken de dertig seconden hardcore punk van ‘Wizz’ die daarop volgt als een teleurstelling. Ook hier wordt er buiten hun gekende lijntjes gekleurd, maar misschien was dit net te voor de hand liggend en in combinatie met ‘Progress’ net te veel een afknapper.
Voor Talbot is ‘Beachland ballroom’ het belangrijkste nummer op de plaat. Het is een eerbetoon aan alle kleine venues die als springplank dienen naar veel grotere zalen. Het is een soulnummer geworden dat klein klinkt maar groots aanvoelt. Waarbij de piano in de achtergrond een hoofdrol inneemt en leed kenmerkend komt bovendrijven wanneer “damage, damage,” herhaaldelijk de ruimte inneemt. Wie hierna nood heeft aan vintage ‘Idles’ komt met ‘Crawl’ aan zijn trekken. Het nummer is een beter bezette versie van het machismo van Danko Jones, maar dan zonder de over the top perfomance: “And yeah, I’m on my knees for porcelain / ‘Cause it felt like God to me / And yeah, I’m a fucking crawler / Crawling hurts, but it worked for me”.
Die weerbaarheid, daar barst ‘The end’ dan weer van uit zijn voegen. Alle wonden en kwetsuren ten spijt, schemert de schoonheid van het leven steeds weer door alle kieren, scheuren en gaten van lichaam en ziel. Daarmee bevestigd Idles nog maar eens dat ze slechts uit zijn op het verspreiden van liefde en samenhorigheid. Wat op het eerste gehoor een plaat was die ons niet meteen over de streep trok, doet ons na een paar intensieve luisterbeurten veel meer dan verwacht. Idles zet op ‘Crawler’ de zoektocht naar een vernieuwde identiteit verder en evolueert daarmee in een gunstige richting. Nee, dit is geen instant killer, maar wel eentje die de gemoederen opnieuw weet te beroeren.