We vermoeden dat Gobelijn iets geestverruimends in het drinkwater had gedaan, een andere verklaring zien we niet. Om één of andere reden beslisten heel wat mensen om eind jaren 60 / begin jaren 70, onafhankelijk van elkaar, elk op hun eigen geflipte manier, een psychedelische folkplaat op te nemen. Telkens werd die straal genegeerd en verdween de maker in de vergetelheid. Maar sinds freak folk dankzij acts als The Microphones, Devendra Banhart en Grizzly Bear oogverblindend hip is geworden, wordt om de haverklap een parel uit die vergeetput opgevist. ‘Oar’ van Skip Spence (1969), ‘Just another diamond day’ van Vashti Bunyan (1970), ‘Parallellograms’ van Linda Perhacs (1970), ‘Pass the distance’ van Simon Finn (1970) en ‘Red hash’ van Gary Higgins (1973) zijn slechts het topje van de ijsberg. Wie zich in de materie indelft, stoot op de ene schat na de andere, sommige helaas nog wachtend op de verdiende herontdekking. Met de heruitgave van ‘So what if im standing in apricot jam’ van Howard Eynon wordt nu een laat en Australisch hoofdstuk aan deze “beweging” toegevoegd.
Na een jeugd in de rurale rust en eenzaamheid van de bush, besloot Eynon de wijde wereld in te trekken, overlevend door muziek te maken en filmrolletjes in de ontluikende Australische cinema bijeen te scharrelen (hij zit bijvoorbeeld kort in de eerste ‘Mad Max’). Als opvallende figuur in de Tasmaanse scene werd hij opgepikt om een plaatje op te nemen waar hij drie royale maanden aan besteedde. Hierbij mocht hij rekenen op het kruim van de Australische studiomusici, die rake toetsen aan Howards gitaarspel toevoegden. Alle moeite ten spijt werd het resultaat (je hoort het al komen) straal genegeerd. Howard en zijn plaatje sukkelden in de vergetelheid. De extreem moeilijk te verkrijgen vinyl vergaarde echter een cultstatus bij collectioneurs en kan nu eindelijk door de niet over astronomische budgetten beschikkende melomaan beluisterd worden.
Met een mysterieuze intro, herinnerend aan Tim Buckleys ‘Come here woman’, lijkt Howard meteen de gestoorde toon te zetten. Laat je echter niet misleiden: Eynon zal eerder als een inventieve melodicus dan als een in het wilde weg trippende avant-gardist naar voor komen. Deze Australiër is minstens evenveel Neil Innes als Syd Barret. Prettige deuntjes geeft hij in een handomdraai een humoristische, soms bizarre twist.
Het resultaat is behoorlijk divers: van het zeven minuten durende ‘Village Hill’ dat uitdijt in een bezwerende vioolsolo, over de tedere perfectie van ‘Now’s the time’, tot het haast in The Who-melodieën ontaardende ‘Shadow & riff’. Howards geschifte teksten met surrealistische juxtaposities, zijn sappige Australische tongval, de kampvuurcamaraderie en de schroeiende zon van de bush vormen de lijm van deze plaat. Eynon weet de luisteraar te fascineren. Als je de persoonlijkheid van deze schim tracht te vatten, glijdt ze als zand door je vingers, zoals de nar in ‘King Lear’, die op het moment dat je hem begint te snappen, plots uit het stuk verdwijnt.
Howard zou nog af en toe eens optreden in de buurt van Sydney, maar slaagt erin om op het wereldwijde web opvallend weinig sporen na te laten. Het mysterie blijft dus na al die jaren bestaan, maar de kwaliteit ook.
Het album is uit op Fire Records