Na de recente uitgave van zijn tweede boek ‘How to write one song’ is het tijd om de theorie aan de praktijk te koppelen. We erkennen Jeff Tweedy ondertussen allemaal wel als meester van het ambacht wanneer het aankomt op het schrijven van liedjes. De laatste dertig jaar doet hij, buiten het occasioneel schrijven van een boek, namelijk niets anders.
Beginnend in de jaren negentig met de country/roots band Uncle Tupelo en vrijwel meteen overgaand naar de alternatieve rock van Wilco, heeft Tweedy inmiddels een rijkelijk muzikaal oeuvre bij elkaar geschreven. Sinds 2014 is hij ook nog eens aan het creëren geslagen met zoon Spencer, wat resulteerde in ‘Sukierae’. De laatste drie jaar heeft papa Tweedy maar liefst vier soloalbums uitgebracht waarvan zijn eerste, ‘Together at last’, alleen maar uitgeklede Wilco-nummers bevatte. Hoewel zijn muziek van de laatste jaren door verscheidende critici wordt beschreven als flegmatisch en gezapig, weet Tweedy doodgewone en simpele liedjes altijd dat tikkeltje specialer te laten klinken. Dat is niet anders op ‘Love is the king’.
Op ‘Love is the king’ knipoogt Tweedy regelmatig naar het vroege Wilco en Uncle Tupelo. De twangy gitaren op ‘Opaline’ of de bluegrass-achtige baslijn tijdens ‘A robin or a wren’ zijn daar enkele voorbeelden van. Het is echter de titelsong zelf die ons terugbrengt naar de tijden van ‘A ghost is born’. De snerende gitaarklanken die Tweedy bovenhaalt in het tweede deel van het nummer zijn ook op ‘Spiders (Kidsmoke)’ te bewonderen, zij het met nog wat meer rock-‘n’-roll-attitude. In combinatie met de akoestische gitaarminiatuurtjes die Tweedy uit zijn handen schudt krijgen we het beste van beide werelden.
Liefde krijgt een centraal thema zoals al van de titel viel af te leiden. Liefde is de koning en geeft hoop, maar op ‘Natural disaster’ gaat Tweedy ook wel eens over die dunne lijn waarop de mens vaak staat te balanceren. “I’ve never been blown by the winds of a hurricane, never been in a flood. I’ve never been buried up to my neck in mud. But I have fallen in love and that’s enough of a natural disaster for me.” Aan de andere kant van die lijn vinden we ‘Half-asleep’ waar Tweedy de schoonheid van de liefde en het verlangen naar het alleen zijn met je wederhelft het voortouw neemt; “All your dreams come alive, you’re all I need, come to me. Close your eyes, there’s no other, there’s no one but you”.
De familie Tweedy houdt het al bij al traditioneel en rustig doorheen het album. In zijn totaliteit is ‘Love is the king’ een perfecte plaat om als achtergrondmuziek te fungeren; de sfeer is gezellig, bekorend en heeft nergens momenten die een amuzikale gast de wenkbrauwen doen fronsen. Dat laatste is misschien een beetje jammer, want laat dat nu net zijn waarom Wilco het bij ons zo goed doet. Maar om te zeggen dat Tweedy bloedeloos en loom is geworden? Nee, nog steeds niet.