Glen Hansard heeft eigenlijk geen introductie meer nodig. Op zijn schouw staat een Academy Award voor ‘Falling slowly’, de song die hij schreef voor de film ‘Once’ waarin hijzelf een straatmuzikant speelt. De Ierse songwriter bracht eerder ook prachtige muziek uit met zijn band The Frames en met het folkduo The Swell Season. ‘This wild willing’ is zijn vierde soloverwezenlijking en volgt het één-jaar-oude ‘Between two shores’ op. Opnieuw vervoegen Joe Doyle op bas en ROMY op piano en als backing de band van Hansard, maar hij zette de studiodeuren verder open voor drie Iraanse muzikanten, de Khoshravesh-broers, elektronische muzikanten uit Dublin, Deasy en Dunk Murphy en nog meer schoon volk. Uit de drang naar experiment en liefde voor muziek ontstond ‘This wild willing’.
Vol dramatiek opent ‘I’ll be you, be me’ het album: Hansard zing laag, bijna fluisterend en predikend over een crescendo van strijkers, piano, drums, bas en backings die na enkele minuten in een chaotische climax uitdooft. De fans van de ‘Once’-soundtrack haken hier waarschijnlijk al af. Enkel met een piano en lage basstem zet hij ‘Don’t settle’ in. Het duurt even voordat de band invalt en Hansard durft uitreiken met zijn stem, iets wat zeldzaam zal blijken op dit album. ‘Fool’s game’ heeft wel een fijne hoornpartij, vervormde stemmen en een meeslepende outro van Aida Shahghasemi in het Perzisch, maar klinkt tijdens de instrumentale losbarsting eerder als een ruis dan als samenspel van de vijftien (!) muzikanten.
‘Race to the bottom’ is het derde nummer in een rij dat de zes minuten overschrijdt. De plaat schuift langzaam vooruit. De bijdrage van de drie Khoshravesh-broers op sitar, ney (Arabische fluit) en kamancheh (strijkinstrument) levert wel een originele toets. Ierland klonk nog nooit zo oriëntaals; het album is wel in Parijs opgenomen nota bene. ‘The closing door’ en ‘Brother’s keeper’ zijn de (felle) lichtpuntjes op dit album. In de eerste zit er meer experimentatie en een goede balans tussen de Iraanse broers, de elektronica van Dunk Murphy en de zang van Hansard. De akoestische gitaar klinkt terug op de voorgrond op de single ‘Brother’s keeper’ en Hansards vocals lijken meer op die van vroeger: melodieuzer en geloofwaardiger.
Op het intieme ‘Weight of the world’ vraagt Hansard met minieme piano, contrabas, Moog en gitaar op de achtergrond om aandacht terwijl andere nummers weinig boeiends kunnen brengen. ‘Good life of a song’ is opnieuw zeven minuten lang en mist variatie, net zoals het folky ‘Mary’ waarin banjo, strijkers en gitaar het bedje vormen waarin Hansard zich neerlegt. ‘Threading water’ heeft nog kans om in enkele coffeehouse-afspeellijsten terecht te komen, maar mist wat spanning naar het einde toe. ‘Leave a light’ sluit in schoonheid af met niet meer dan een gitaar, fiddle en zang. Zo kan het dus ook.
Waarom Hansard plots zijn soulvolle, elastische stem heeft ingeruild voor een kille, fluisterende basstem is niet zo duidelijk. De invloed van Serge Gainsbourg of het resultaat van een longinfectie, lazen we ergens. De energie komt dus voort uit de gelaagde instrumentatie die soms op het randje van pretentieus zijn wankelt. De nummers missen vaak een richting – altijd moeilijk in popmuziek van meer dan zeven minuten – waardoor ze hun impact missen. De samenwerking met talentvolle muzikanten en doordachte productie houden het album overeind. Het verlangen naar een nieuw sonisch pad dat Hansard koestert en het omarmen van verschillende invloeden juichen we wel voorzichtig toe.
Glen Hansard speelt op 6 mei in Cirque Royal in Brussel. Tickets & info vind je op de website van de zaal.