Een zaterdagavond in een stilaan leeglopende club. De klok tikt genadeloos verder terwijl je op voorhand had gezegd het niet te laat te willen maken. Je kan niet weg, nog niet. Je had immers een plan over hoe deze avond zou verlopen. Ondertussen speelt de dj verder en flitsen de lichten in je zwaarder wordende ogen. Je kijkt om je heen, maar al je vrienden zijn opgeslokt door de dansvloer. Wat doe je hier eigenlijk? Je jas ligt niet meer waar je ‘m vijf uur eerder wegmoffelde en ook je fietssleutel is je ontglipt. Je trekt de nacht in, vastbesloten om dit nooit meer mee te maken. En volgende week sta je er opnieuw. In de tussentijd zet Little Cub je gevoelswereld op muziek.
Het Londense trio maakt onderkoelde electronica zoals we die dichter bij huis kennen van Oscar And The Wolf, Bazart en aanverwanten. De nacht is hun podium, de “net niet’s” vormen de belangrijkste informatiebron. De band schuwt de donkere kantjes niet, daarbij geholpen door de lijzige stem van Dominic Gore die bij momenten aan Neil Tennant van Pet Shop Boys doet denken (‘Death of a football manager’, ‘Snow’). Ook andere electropop-bands uit de eightees zijn nooit veraf – denk Depeche Mode en New Order. Hoewel er weinig verschil zit in de klankkleur (donkerblauw) of opbouw (strak aangehouden ritmes met meefluisterbare refreinen) staat elk van de elf nummers wel op zich. Het gebrek aan variatie zorgt er helaas voor dat je zelden echt gegrepen wordt door wat er op de plaat gebeurd. Toekomstige klassiekers vind je hier niet.
De scherpste songs zitten vooraan samengepakt. Vooral ‘Too much love’ is een ode aan en pleidooi tegen het nihilistische uitgangsleven, waarin de persoonlijke leegte weekend na weekend eventjes wordt opgevuld door de aanwezigheid van anderen die er even doel- en hopeloos aan toe zijn. En met zinsneden als “If I had to ask a personal question I’d probably ask what you wanted to drink” kan je haast niet anders dan denken aan een Tinder-date waarin iets te veel ongemakkelijke stiltes vallen. ‘My nature’ is vervolgens een pijnlijk staaltje zelfreflectie, al blijkt uit de rest van de plaat dat die zelfkennis grotendeels onaangeroerd blijft. Little Cub ziet weinig romantiek in de pijnlijke taferelen die zich elk weekend in gedimde bars en neonverlichte clubs afspelen, en de band doet bijgevolg geen moeite om die afschuw te verbergen. Dat kan je echter ook op een meeslependere manier doen – denk aan ‘Hot fuss’ van The Killers.
Het spreekt voor zich dat je niet bepaald vrolijk wordt van deze plaat. Dat hoeft allesbehalve een probleem te zijn, al missen we na de veelbelovende start nummers die vol overgave naar de keel grijpen. ‘Still life’ resulteert bij gebrek daaraan in een album waarbij je vooral onverschillig ondergaat wat er gebeurt – net als tijdens de nachten waaruit deze plaat gegroeid is.