Van de huidige lading Britse festivalvullende indiebands is Foals altijd al de spannendste geweest. Niet per se de beste, al durft ondergetekende dat wel eens te verklaren, maar zeker de groep met de meeste durf en zeker en vast de meest onberekenbare. De sprong van ‘Antidotes’ naar ‘Total life forever’ was een zijwaartse, terwijl de overgang van de tweede plaat naar ‘Holy fire’ dan weer een onverwachte kangoeroesprong voorwaarts bleek, die met een shocker ingeleid werd door de release van het ineens wel erg brutale ‘Inhaler’.
Voor de lancering van vierde langspeler ‘What went down’ leek er niet bepaald een nieuwe geluidsswitch op komst. Wel verwachtten we een uitwerking van de zinderende tweede ‘Holy fire’-helft, die met ‘Providence’ en ‘Milk & black spiders’ de dierlijke instincten van de licht ontvlambare frontman Yannis Philippakis een eerste keer aan het publiek toonde. In de aanloop naar deze worp werd de jacht geopend met het titelnummer, een vijf minuten lange anti-single die de Britten bloeddorstiger, intenser en grootser dan ooit deed klinken. ‘Mountain at my gates’ en het epische ‘A knife in the ocean’ waren dan misschien minder drieste opvolgers, hun karakter toonde zich net zo eigenzinnig en meeslepend. Die drie songs wisten een eigen wereld te creëren en zo ook de gebruikte bombast te rechtvaardigen.
Die relatie tussen Foals en hun singles is evenwel bizar. Op hun vorige langspeler liet het vijftal zich zien als een singleband in die zin dat de meest catchy nummers met commercieel succes voorop gestuurd werden, terwijl de echte sterkte van het album zich in de emotionele en overrompelende albumparels situeerde. Anno 2015 gebeurt evenwel het omgekeerde: de release ging vooraf door de meest gedurfde songs van het werk. Het sterke trio zadelde ons zo op met een vertekend beeld van ‘What went down’: de fysieke, mentale en artistieke grenzen opzoeken binnen Foals lijkt daarop soms niet de bedoeling en soms ook gewoon niet geslaagd.
Een eigen wereld scheppen is natuurlijk geen vereiste voor goede muziek, denk maar aan debuut ‘Antidotes’ dat het moest hebben van opzwepende en effectieve mathrockriffjes. Vooral ‘Snake oil’ lijkt net voorbij halverwege eveneens het onderhoudende als doel te hebben. Maar met een clichématige vuile gitaar verliezen Yannis en co al hun eigenheid en pracht, waardoor het geforceerde gevoel en de shtick die Philippakis’ inner madman op die manier wordt, tekenen voor een dieptepunt in hun carrière. ‘Night swimmers’ komt met z’n mechanisch aangezwengelde funk daarna ook niet verder dan een tussendoortje. ‘Birch tree’ beheerst die funk (en een opvallend “ohoho”-stuk) beter, maar klinkt te lang als een stapje terug richting het minder uitgewerkte ‘Total life forever’.
Wanneer de groep naast de singles wél probeert om een universum te componeren, is het resultaat eerder positief. Het voor de frontman intense ‘Albatross’ doet in z’n opbouw nooit een vonk overslaan, maar is tenminste wel innemend. ‘Give it all’ en ‘Lonely hunter’ hadden dan weer zo op ‘Holy fire’ gekund, met hun ondergedompelde, emotionele sound die mooi, flikkerend en heel erg rijk openbloeit. Het trage ‘London thunder’ mist tenslotte weer net een paar riskante keuzes om volledig te kunnen ontpoppen.
Foals bevinden zich op een moeilijk punt in hun carrière. Er is waarschijnlijk druk langs alle kanten om een bepaalde zet te maken – ofwel richting headlinerplekjes op festivals, ofwel richting cult-status – en dat werkt verlammend. De durf van weleer wordt hier schijnbaar uitgespeeld als een selling point, maar uiteindelijk ontbreekt het dit kwintet net aan durf om een sprong in hun oeuvre te maken. Vaak klinkt ‘What went down’ daardoor als een kopie van ‘Holy fire’, met net wat minder magie en voor elke stap voorwaarts ook eentje achterwaarts.