Materiaal van andere artiesten bijeen scharen om het tot een gloednieuw geheel te verwerken: dat is de formule die de British Electric Foundation hanteerde voor hun plaat ‘Music of Quality & Distinction Volume 3 – Dark’. De zwarte cd-hoes waar ‘Dark’ in grote, grijze letters op prijkt doet vermoeden dat duistere electroklanken op je losgelaten zullen worden. Niets is minder waar. Wat het doorsnee nummer typeert zijn melodramatische stemmen, een beat, en verrassend veel gelijkenissen met stereotiep romantische filmmuziek. De beschrijving die B.E.F. zelf geeft, namelijk het in een nieuw, donker jasje steken van oorspronkelijk vrolijke uitvoeringen, valt daar niet onder. Of laat ons zeggen dat de zoektocht naar het donkere jasje weinig resultaat oplevert.
Opener ‘Everytime I see you I go wild’ geeft meteen het basisrecept voor de zestien werken prijs: een symfonieorkest en beats. En met deze aanpak is helemaal niets mis. Wat ons eerder dwars zit is dat het resultaat in tegenstelling tot onze verwachting niet duister, maar melig en zeemzoet klinkt. Dat het gezang nepdramatisch en musicalachtig overkomt. Het honingzoete ‘Didn’t I blow your mind this time’ had evengoed van Bryan Adams kunnen zijn. Wat teleurstelt is dat er voldoende potentieel aanwezig is, maar dat iedere variatie die de positieve weg op lijkt te gaan elke keer om zeep gehaald wordt door bewerkingen en toevoegingen die niet hoefden. De gitaren en violen uit ‘Don’t wanna know’, oorspronkelijk een folky nummer van John Martyn, worden ingeruild voor een catchy beat en de stem van Sarah Jane Morris. Veel nieuwe wendingen neemt de compositie echter niet aan, waardoor het deuntje snel gaat vervelen. Blondies energieke ‘Picture this’ klinkt verder als het resultaat van een Céline Dion-imitatie, uitgevoerd door Mariah Carey.
De geïmiteerde radiostem halfweg ‘Breathing’ en de aanstekelijke melodie maken dit tot één van de betere prestaties die op de plaat te vinden is. Ook ‘The same love that made me laugh’ had nog wel positief kunnen uitdraaien, ware het niet dat halverwege de discojaren herleven. Aan Sinatra’s ‘It was a very good year’ wordt er uiteindelijk niet veel gesleuteld. Voorts slaagt het er echter ook niet echt in om de middelmaat die hier vooral heerst te overstijgen. De Beach Boys-uitvoering ‘God only knows’, in een versie gezongen door Shingai Shonwa van de Noisettes, gooit evenmin hoge ogen. Rinkelende belletjes waren al aanwezig in het originele lied, maar nu wordt het kerstgevoel vervolledigd, compleet met uit de lucht vallende sneeuwvlokken en rendieren. Dit, in samenspel met Shingais gepolijste stem, tovert het geheel om tot een veel te brave musicaluitvoering.
In het verleden waagden al veel bands zich aan Iggy Pops ‘I wanna be your dog’ als covermateriaal. En laat ons eerlijk zijn: deze versie van Boy George behoort tot de betere. Wat verder tracht hij hetzelfde positieve resultaat naar boven te halen in ‘Make up’ van Lou Reed, wat op zich evenmin een slechte prestatie oplevert. Zijn stem geeft het lied een minder zwoel timbre, maar dit terzijde. De brave, rustige soul in het originele ‘The lock of love’ maakt plaats voor een quasi fluisterende Scattergood bovenop wat psychedelisch geëxperimenteer. Geen misse zet. En ook ‘Party Fears Two’, omgetoverd tot een singer-songwriterlied, scoort beter dan het authentieke werk van The Associates. Dit impliceert helaas niet dat het nummer ook goed is. Daar heeft het een te hoog Robbie Williams-gehalte voor. Billie Godfrey zet een vermeldenswaardige versie van ‘Smalltown Boy’ neer. Knap staaltje zangtalent, maar iets te geforceerd om volledig positief te kunnen zijn.
Een bizar Oempa Loempastemmetje doet vergeten dat ‘The day before you came’ tot de collectie van Abba behoort. Eerst lijkt dit vernieuwend, wat later begint het steeds meer vormen van een inzending voor het Eurovisiesongfestival aan te nemen. En laat dit toch één van de dingen zijn die nog in het gamma van kitsch op dit album ontbraken. Een laatste keer stellen we ons vragen bij het ‘obscure’ hoofdthema van deze compilatie, wanneer Kelly Barnes’ opgewekte gezang door de kamer schalt. De intro klonk nochtans veelbelovend. Veel positieve nasmaak levert het slot dan ook niet op.
Dit alles één luttele keer beluisteren volstaat niet om een liefdevolle band tegenover het album te ontwikkelen. Zelfs na de plaat een paar keer door de strot te rammen, gaat de liefde niet verder dan een zeldzaam ‘ah’ en ‘oh’-gevoel. Geen enkele bewerking maakt echt indruk, en telkens opnieuw valt wel een ‘het-was-goed-maar’-opmerking te geven.
The British Electric Foundation beschikt over voldoende knowhow om hoogstaande muziek te produceren, en heeft talent. Daar valt niet over te twisten. We krijgen dan ook niet het gevoel dat B.E.F. niet weet wat ze aan het doen zijn. De vraag waarom is hier meer aan de orde. Waarom deze innige omhelzing van operette met eurovisiesong en stroperig, oubollig gezang voor maar liefst zestien nummers lang? Met wat verbeeldingskracht kunnen we ons zonder veel moeite een enthousiast ‘Night of the Proms’-publiek inbeelden dat met lichtjes en aanstekers staat te zwaaien bij deze muziek. Enkel voor die mensen zijn we blij dat B.E.F. een kersvers staaltje muziek op de markt heeft gebracht.
British Electric Foundation website
Verdeeld door V2