Wie zat er te wachten op een nieuw solo-uitstapje richting pop van Brandon Flowers? Voornamelijk Flowers zelf, durven we te denken. De flamboyante frontman van The Killers adoreert pop. Dat hoor je aan hits als ‘Human’, voel je aan de grote gebaren en zie je vooral aan zijn zorgvuldig gekozen, niet zelden gevederde, outfits. Verrassend was het dus niet dat hij zich met ‘Flamingo’ vol overgave in het strakke pakje van een (would-be) ster hees. De rest van de wereld was een stuk minder overtuigd.
Gelukkig is Flowers van het type dat zonder gêne tienerspreuken als “laat ze haten, laat ze praten” in zijn dertigersmond zou durven nemen. De triomfantelijk moraliserende tekst van ‘Dreams come true’, het nummer waarmee hij op opvolger ‘The desired effect’ de draad terug oppikt, komt in ieder geval aardig in de buurt: de snelweg lonkt, het meisje gelooft niet in hem, maar jawel, Brandon weet het ondanks alles te maken. Dreams come true. Om maar te zeggen, clichés worden niet geschuwd en het zal de man worst wezen.
Het probleem is dat de zanger zelden voorbij die clichés geraakt en daardoor vaak even inhoudsloos en plastic overkomt als zijn geliefkoosde stad Las Vegas. Zo schrijft Pitchfork dat Brandon Flowers geen popster is, maar er één speelt. Wij horen inderdaad een artiest die er vruchteloos naar verlangt een van de helden uit zijn kinderjaren te zijn, zo een gevoelige macho uit die glorieuze jaren tachtig, toen zwoele portretten op vinylhoezen je verleidelijk aanstaarden en arenarock onbeschaamd heroïsch was. Denk in het beste geval Bruce Springsteen, in het slechtste Bryan Adams en in het meest dubieuze Tom Cruise in Top Gun.
Om die hachelijke missie tot een goed einde te brengen werd producer Ariel Rechtshaid gerekruteerd. Zijn beste werk recycleert vertrouwde geluiden tot iets dat misschien niet helemaal ‘nu’ klinkt, maar ook niet ‘toen’. Tijdloos, goud in popmuziek dus. Dat ‘The desired effect’ blijft hangen op 80s pastiche is daarom des te bedroevender, maar tegelijk is dit gefaalde, kitscherige aspect de grote charme van het album. Als we dit beluisteren als ‘de camp plaat van het jaar’ is het zelfs bijzonder genietbaar te noemen.
Want anders dan kitsch, dat vooral dient als beschimping, schept camp net plezier in het ietwat foute object door er liefde voor op te brengen. “Camp is a tender feeling”, schreef Susan Sontag in haar invloedrijke essay over het fenomeen en, merkt ze op, vooral een gefaalde sérieux met de juiste mix van overdrijving, passie en naïviteit wordt campy opgevat. Die typering snijdt hout voor Brandon Flowers, die dertig jaar na datum nog steeds overkomt als de kleine jongen die zijn posters toespreekt met de woorden: “op een dag hang ik op slaapkamers over heel de wereld, net als jullie.”
“Oh, zo fout, geweldig!” roept de liefhebber dus uit. Want bevat ‘Can’t deny my love’ niet alle succesingrediënten van de betere radiorock uit die gloriejaren tachtig en is ‘Lonely town’ niet gewoon een bijzonder opbeurend hitje? En voor de echte campfans: het is glunderen wanneer de mormoonse Flowers, die in homokringen wel eens oplicht bij celebrity-gaydars, opzichtig gebruikmaakt van een ‘Smalltown boy’-sample, hét gay anthem van Bronski Beat. En dat terwijl hij zingt: “girl, I can change for you.”
Als je nu nog steeds niet het licht hebt gezien, beluister dan gewoon ‘Still want you’ en ‘The way it’s always been’. Die eerste is een dikke knipoog naar Paul Simon en Vampire Weekend, en de laatste een albumafsluiter zoals we ze graag hebben: beschouwend, melancholisch en verkwikkend. Zelfs de grootste indiesnobs krijgen het daar warm van.
Album verdeeld door Universal Music Belgium