We schrijven 1992. Een jaar eerder hadden de brulboeien van de grunge succesvol planeet aarde platgewalst. Het muziekwereldje was nog even op adem aan het komen van “the year punk broke”. In deze sfeer bracht Blur zijn tweede plaat uit, ‘Modern life is rubbish’. Volgens frontman Damon Albarn moest moderne muziek gebouwd worden op de puin uit het verleden. Tegenover beeldenstormerij werd historisch bewustzijn geplaatst. Blur bouwde zijn sound dan ook op historische steunberen als The Jam, David Bowie en The Kinks. Rockmuziek begon naar zichzelf terug te kijken. Het eigen verleden werd gretig opgeharkt. Nostalgie was niet langer een vies woord.
Kunnen we de wortels van de huidige retrohype in de Britpop terugvinden? Misschien, al ging Blur stukken creatiever om met de sound van zijn voorgangers, dan het legertje copy-cats dat heden ten dage oprukt. We kunnen gerust stellen dat anno 2015 Blur zelf deel is gaan uitmaken van het rockverleden. De band is gecanoniseerd en gesacraliseerd. Terwijl bandjes van nu hun sound kopiëren, kijkt Blur op ‘The magic whip’ verbazingwekkend strak vooruit.
Het is geen simpele missie om twaalf jaar na je laatste album te voorkomen dat je een retro-act wordt, een levende reliek, een anachronistische nostalgietrein denderend richting vergetelheid. Het was dus een opgave voor Blur om het op hun nieuwe plaat niet vooral over zichzelf te hebben. Hoe valt navelstaarderij anders het best te vermijden?
Enter de belegen metafoor van Japan als land van vervreemding. Weinig ideeën werden na ‘Lost in translation’ zo uitgemolken en sinds Conan Mockasin zijn tweede plaat in een Japanse hotelkamer opnam, hebben we er ons bij neergelegd dat niemand ons nog met eenzelfde concept zo van onze sokken zou kunnen blazen, ook Blur niet. Het concept is bij de Britpoppers enkel een aanleiding voor een aantal te moraliserende lyrics. Als op Damon Albarns soloplaat ‘Everyday robots’ de boodschap nog werd verpakt in (weliswaar overduidelijke) metaforen, wordt er op ‘The magic whip’ geen moeite meer gedaan om de moraal op lyrische wijze te presenteren. Zelden werd de overbevolking van onze planeet er bijvoorbeeld inspiratielozer ingedramd dan op ‘There are too many of us’. Nochtans hoeven de heren niet te twijfelen aan hun songschrijfcapaciteiten. Zowel Albarn als Coxon hielden ook in de 21ste eeuw met hun (solo)projecten de vinger aan de muzikale pols.
Daar zat Blur dan, in Hong Kong. Ze hadden vier dagen vrij op hun tour en besloten een studio te huren. Graham Coxon en producer Stephen Street hadden achteraf de taak een plaat te puren uit vier etmalen speilerei. Deze aanpak blijkt een zegen geweest te zijn. De productie is glashelder, vol details, en baadt in een glossy gloed. Zelfs als het songmateriaal iets zwakker is, houdt een fantasierijk aureool de plaat overeind. Dit blijkt de cement die de Britten overeind houdt in dit decennium. Blur klinkt niet als een dinosaurus maar als een frisse pup.
Toch blijft ‘The magic whip’ in se een zijproject. De indruk blijft hangen dat de volle goesting van elk van de leden ergens anders ligt, hetzij bij een solocarrière (Coxon en Albarn), hetzij bij de politiek (Rowntree), hetzij bij kaas maken (James). Dat er meer sterke songs staan op ‘Everyday Robots’ of ‘A+E’ weze een teken aan de wand. Alsof enkele fillers van die soloplaten op ‘The magic whip’ zijn beland.
We krijgen volgend doembeeld niet uit ons hoofd: De leden van Blur kijken elkaar na vier dagjes studio aan: “Misschien hebben we genoeg voor een plaat?” De producer antwoordt: “Ik maak er wel iets van.” “Kunnen we deze losse flodders wel op plaat zetten?”, vraagt …… (vul de naam van een willekeurig bandlid van Blur in) zich luidop af. …… (vul de naam van een ander bandlid van Blur of de producer in) haalt zijn schouders op en stamelt: “Het is goed genoeg”. Dat is ‘The magic whip’ inderdaad, helaas. De vraag blijft knagen: als de heren er honderd procent hun schouders hadden onder gezet, welk meesterwerk had ons dan te wachten gestaan?