Volgend jaar is het veertig jaar geleden dat Pere Ubu zijn eerste single ’30 seconds over Tokyo’ op de wereld losliet. Sindsdien verdeelt de band muziekliefhebbers. Langs de ene kant zijn er hard-boiled fans die het oeuvre van de groep gretig van allerlei (soms erg vergezochte) interpretaties voorzien, langs de andere kant de rest van het publiek dat de schouders of erger zijn neus ophaalt bij zoveel (volgens hen) pretentieuze nonsens. Maar zelfs wie tot het tweede kamp behoort kan niet anders dan toegeven dat deze roedel er als geen ander in geslaagd is zijn eigen schreeuwerige territorium af te bakenen in het wasteland tussen rock en experiment. “Zanger” David Thomas noemde zijn muziek ooit gekscherend avant-garage en die term wordt met opvallend veel sérieux door het muziekjournaille gebezigd, aangezien andere labels (noiserock, artrock, punk, post-punk, …) steeds falen de lading te dekken.
‘Carnival of souls’ is al de achttiende worp van de groep. Voor de gevorderden: het behoort tot de oranje periode. Voor de groentjes: het is geen plaatje om zonder handschoenen aan te pakken. De kiemen van de plaat ontstonden toen de band werd gevraagd een soundtrack te creëren bij de horrorprent ‘Carnival of souls’ uit 1962, het soort cultfilm dat zowel Jan Verheyen als David Lynch doet watertanden. Uit razende, collectieve improvisatiesessies groeide met horten en stoten een album. Volgens de webstek van Pere Ubu is het uiteindelijke resultaat geen geluidsband bij de film maar “a complex sensual response to living in a world overrun by monkeys and strippers who tickle your ears, cajole you to join in with their cavorting and then become vindictive when you decline”. Wat ze hiermee precies bedoelen weten we na talrijke luisterbeurten (gelukkig) nog steeds niet.
Na een welgemikte noise-uppercut van tien seconden, die ons aan het begin van ‘The modern dance’ herinnert, barst opener ‘Golden surf II’ los. David Thomas’ vocalen stuiteren als vanouds in het rond. Rockriffs en –melodieën spatten open in noise en chaos. Hoewel dit schijfje nog van dit soort karakteristieke “songs” bevat, zoals ‘Bus stop’, is het toch vooral het “andere” gezicht van de groep dat hier domineert: David Thomas die in dreigende paralandomodus ronddobbert tussen flarden musique concrète en wrakstukken van rockmuziek, met het twaalf minuten durende ‘Brother Ray’ als hoogtepunt en ontregelende afsluiter.
Een verwijzing naar Screamin’ Jay Hawkins hier, een knipoog naar The Velvet Underground daar en bizarre klarinetinterventies van Darryl Boon, als Benny Goodman die Bartok speelt (wat hij wel degelijk sporadisch deed) maar dan achterstevoren en in stukken gehakt, … je wordt er allesbehalve wijzer van. Een web wordt ontsponnen. Het is aan jouw om de draden te vinden, en die te weven tot een eigen verhaal. Als je daarin slaagt kan je je verheugen op een labyrintische bad trip met David Thomas en co als morbide gidsen naar de donkerste oorden van de menselijke ziel. Avonturiers, likkebaard!
Album verschenen bij Fire Records