‘To all trains’ is Shellacs ijzersterk, maar noodlottig sluitstuk

door Kobe Rombouts

Luister naar eender welk album van de Amerikaanse noiserock-legendes Shellac en je blijft met piepende oren achter. De oorsuizingen na ‘To all trains’ krijgen echter een zeer wrange nasmaak. Hun eerste werk van dit decennium is meteen hun laatste: Steve Albini, de gitarist, zanger en bezieler van de groep, stierf onverwacht een week voor de release van hun nieuwste worp.

Even terugspoelen naar die noodlottige dag: op 8 mei meldt Pitchfork dat Steve Albini de dag ervoor op 61-jarige leeftijd is overleden aan een hartaanval. Een schokgolf voltrekt zich door het muzieklandschap: de legendarische producer blikte niet alleen platen in van Nirvana, PJ Harvey en Pixies. Ook bij cultfavorieten als Songs: Ohia en Low schaafde hij aan albums. Verder trokken Belgische bands als Cocaine Piss en Raketkanon naar ‘s mans mythische Electrical Audio Studio in Chicago om hun stuiptrekkingen er te laten opnemen. Albini’s achternaam stond synoniem voor zijn opnamestijl: ruw, zonder opsmuk en met een sterke focus op de energie van de band. Allemaal woorden die ook van toepassing zijn op de bands waarin hij speelde zoals Big Black, Rapeman en Shellac. Die laatste had de langste adem. Al komt die nu ook op tragische wijze aan zijn eind.

Van dat naderend onheil is echter weinig te merken op ‘To all trains’. De deur wordt namelijk op hondsbrutale wijze opengetrapt door ‘WSOD’. Op het moment dat de stekelige gitaarlijn, bas en drums op één lijn komen te staan, doet Albini zijn intrede. “I aspire to be bronze, but I’ll settle for lead“, sneert hij. Om het geheel nog verder onderuit te halen, pakt de band de laatste minuut uit met een verschroeiende outro waar de versterkers in de fik lijken te vliegen. Dat gebeurde per ongeluk bij Rudy Trouvé tijdens het opnemen van dEUS-klassieker ‘Hotellounge’. Hier niet, al is Shellac zo’n band die de boel moedwillig in de vlammen zou laten opgaan.

Opvolgers ‘Girl from outside’ en vooral ‘Chick new wave’ zijn splinterbommen van dezelfde makelij. We zijn ongeveer acht minuten bezig en de band heeft zijn boodschap al overgebracht: dit is geen album, maar een met gezonde dosis geldingsdrang doordrongen bewijsstuk dat Shellac 32 jaar na oprichting nog altijd staat als een huis. Lijken de veteranen ook nog te willen bewijzen: dat ze méér kunnen dan louter noise- of mathrock spelen, twee benamingen die ze heilig afzwoeren. De drie doopten hun eigen muziek tot “minimalistic rock“. En er is iets van waar: in ‘Wednesday’ serveert de band ons uitgeklede sludge. ‘How I wrote how I wrote elastic man (cock & bull)’ is dan weer meanderende post-punk. Een eeuw aan gitaarmuziek distilleren tot zijn fundamenten, ze vierendelen en de overblijfsels herschikken tot dwarse lappendekens van songs: Shellac doet het met brio.

De tand des tijds niets kan dus niets ondernemen tegen de band en hun kunnen blijft divers. Het zijn vooral de kwajongensstreken van weleer die ‘To all trains’ zo memorabel maken. ‘Scabby the rat’ verhaalt over de voorgenoemde rat die “twelve feet tall” (of 3,6 meter na enig omrekeningswerk, bedank ons later) is, al je aardappelen opeet en op de koop toe een hele kamer mensen bezwangert. De manier waarop Albini “What’s the panic with you? Your urgent need to mingle” declameert op ‘Tattoos’ zal ons nooit niet doen grinniken. Het bewijst dat het drietal onstuimig van geest is gebleven, ook al zitten ze gevangen in lichamen van middelbare leeftijd.

Het kan niet anders dan dat ‘I don’t fear hell’ door de band na Albini’s overlijden tot afsluiter werd gepromoveerd. Een beslissing die de eeuwige sarcast ongetwijfeld zou hebben gesmaakt. “Cause if there’s a hell, I’m gonna know everyone”, snauwt Albini nog een laatste keer. Geen idee welk gespuis er in de hellekrochten rondwandelt. We kunnen alleen maar hopen dat ze zijn intrede verwelkomen met een knieval.