Het is nog maar van 2019 geleden dat Kevin Morby ‘Oh my god’ uitbracht, een album dat wat teleurstelde aangezien we ondertussen wel weten dat Morby een begenadigd songschrijver is als we luisteren naar zijn drie eerste albums. Nu wordt met ‘Sundowner’ een zesde soloplaat toegevoegd aan ‘s mans discografie. Toepasselijk, want aan heldere gitaren en zongemarineerde zang geen gebrek, maar vergis je niet, bepaald vrolijk is de plaat nu ook niet.
Net als zijn partner Waxahatchee (Katie Crutchfield) op het dit jaar verschenen St. Cloud, laat hij zich door plaatsen inspireren op deze release. ‘Valley’, ‘Don’t underestimate Midwest American sun’ en ‘A night at the little Los Angeles’ zijn daar enkele voorbeelden van. De eerstgenoemde is de opener van ‘Sundowner’. Muzikaal blijft Morby uit hetzelfde vaatje tappen. Gitaargedreven indie die sinds ‘Harlem river’ uit 2013 nog op dezelfde manier rustig verder meandert richting Atlantische Oceaan, verwacht op dat vlak dus geen verrassingen.
Er wordt een gezapige sfeer geschapen op ‘Sundowner’ waarop de instrumenten genoeg tijd krijgen om te spreken. De plaat past perfect op een koude, zonnige herfstzondag wanneer je languit in de zetel ligt. De eerste drie songs glijden jammer genoeg net als de onderlinge inwisselbare minuten op zo’n dag net iets te onopgemerkt voorbij. Het vuur begint pas voor het eerst te knetteren op ‘Campfire’, dat knipoogt naar de grote folk- en rock-’n’-rollartiesten van de laatste eeuw. Het knisperende vuur in het midden van de track zorgt voor een intermezzo, waarna het nummer terug aan vlam wint tot er een authentieke “wooh” uit Kevins strot schiet.
‘Sundowner’ klinkt sluimerend onheilspellend als de donkere wolken die samentroepen boven Morbys slaapkamer met slechts twee wanden te midden de velden. Het gaat regenen of stormen, maar wanneer? Of misschien niet, wie weet. We zien wel. Bij de spaarzame bezetting op ‘Don’t underestimate Midwest American sun’ wordt geen enkele snaar ook maar een seconde te lang beroerd. Opgewekt is het allemaal niet, het nummer gaat over verlatingsangst en onvermijdelijkheid. De woorden worden gewikt en gewogen en behoedzaam uitgesproken.
‘Jamie’ gaat over overleden vrienden en het gemis dat daarmee gepaard gaat. Het is een repetitieve elegie die de blues-invloeden niet verbergt en gedragen wordt door Morby’s zachte stem en gitaar. Op het instrumentale ‘Velvet highway’ lijken de opeengepakte wolken vanop de hoes te gaan rommelen tot er een zonnestraal van enkele pianoakkoorden door de percussie priemt.
‘Provisions’ doet de deur dicht en bevestigt mijn vermoeden, niemand ontsnapt aan de zondvloed: “storm is coming now/it sits in a cloud/and soon the sky will open up its big mouth”. Neem voldoende voorraad mee want voor de volgende 100 mijl is er niets, waarschuwt Morby. Hij etaleert zijn unieke stem die soms tussen vertellen en zingen hangt. Het slotakkoord is bevrijdend.
De sfeer en sound van ‘Sundowners’ indiefolk is prachtig mijmerend, zeker aangezien – of misschien juist doordat – het album vanop afstand opgenomen en geproducet werd tijdens de lockdown. Niet alle nummers blijven even lang hangen, maar Morby knoopt wel terug aan met de stijl en de kwaliteit van zijn eerste drie albums.