Na een eerder wisselvallige eerste dag, zakten we gisteren onder een stralende avondzon af naar Motel Mozaïque. Zou het niveau op zaterdag over het algemeen wat hoger liggen?
We startten de avond bij Angel Olsen, de singer-songwriter die ons al even in haar greep heeft met het prachtige ‘Burn Your Fire For No Witness’. Een bij aanvang lauwe en kabbelende set stelde ietwat teleur, hoewel ze naar het einde toe gelukkig wel beterde en zelfs indrukwekkende hoogtepunten opleverde. De Amerikaanse en haar driekoppige begeleidingsband ontnomen enerzijds de intimiteit van verschillende liedjes door ze te kruiden met gezapige, oer-Amerikaanse gitaarklanken. Anderzijds moet het ook gezegd dat net enkele stevigere outro’s, bijvoorbeeld bij ‘Stars’, in de eerste helft van de show imponeerden. Voorts gaf Olsen de indruk van een verdwaasde slacker die alle nummers tegen haar zin en op automatische piloot performde, zij het wel met haar magnifieke en vaak heerlijk in het rood gaande zang. Daardoor miste het optreden het persoonlijke karakter van de brunette haar muziek.
Toch waren er dus ook enkele momenten waarop de muzikante ons voluit deed genieten van haar kunsten. Bij het adembenemende en op alle vlakken breekbare ‘Windows’ betoverde ze ons een eerste keer en de twee solo gebrachte afsluiters waarin Angel alsnog open bloeide deden ons eveneens snakken naar meer. Al bij al overtuigde de Amerikaanse nog wel met haar stem, de intrinsieke kwaliteit van haar songs en enkele kippenvelmomenten, maar bleven we bij haar passage toch een beetje op onze honger zitten.
Vervolgens trokken we naar de Paradijskerk om Matthew & The Atlas na een kwartiertje aanschuiven in de sacrale omgeving aan het werk te zien. We kregen passend pastorale liedjes te horen van drie folkies met opvallend korte baarden. Ze brachten hun muziek op een vrij clichématige wijze met vooral erg kenmerkende samenzang. Langs de ene kant klonk het allemaal aardig en genietbaar, alsook verrassend dankzij de opmerkelijke akoestiek. Langs de andere kant kregen we al te brave deuntjes te horen die nooit prikkelden of je volledige aandacht wisten te trekken. Ook de grote afstand tussen de artiesten en het zittende publiek deed hier geen goed aan. Matthew & The Atlas waren fijn, zonder meer.
De volgende act op ons pad was Howler, de rockgroep uit Minneapolis die vorige maand haar tweede worp ‘World Of Joy’ uitbracht. Daarop schotelden ze ons een veel stevigere sound voor, ontdaan van de overduidelijke The Strokes-invloeden die z’n voorganger zo tekenden. Ook live werd diezelfde lijn doorgetrokken en speelden de Amerikanen hun rammelrock zelfs nog heel wat harder en onstuimiger dan op plaat. De oude liedjes werden overigens opgefrist, pasten zo perfect tussen het nieuwe werk en klonken eigenlijk zeker zo goed als de originele versies. Het eerste half uur raasden de jongens in een verschroeiend tempo door hun repertoire en plaatsten ze versnellingen waar je ze niet meer mogelijk achtte. Het publiek kon enkel proberen de gigantische snelheid stuiterend bij te houden. Hoewel Gatesmith en co verbazend lang die inspanning volhielden, was in het laatste kwartier het vet toch echt wel van de soep. Dat vergeven we het viertal trouwens met een glimlach, het was immers al weer even geleden dat we zo’n leuke garagerock zagen.
Vervolgens trokken we naar de Schouwburg waar Larry Gus wel erg ongepast in de hal geprogrammeerd werd. Het podium stond daar sowieso al raar opgesteld, pal voor een doorloop naar de andere zalen, en zeker voor een dansact zoals die van de Griek was het er veel te licht en te groot. De man trok het zich echter niet aan en leek zichzelf helemaal te verliezen in z’n eigen muziek. Als een bezetene draaide het kleine mannetje aan verschillende knopjes, zong hij onverstaanbaar in z’n microfoon, trommelde Gus de ziel uit z’n lijf en danste de Eurosonic-sensatie tussendoor met nog meer energie dan de meest enthousiaste Omar Souleyman-toeschouwer. Qua sound bracht de DFA Records-signee een exotische, tribale mix van Dan Deacon en Animal Collective. Dat klonk vaak best opwindend en hypnotisch, maar bleek op sommige momenten ook overdreven repetitief. Kort gesteld zat het geluid wel goed, al ontbrak het de Griek soms aan goed uitgewerkte liedjes.
Daarna gingen we richting Cultuurpodium Perron waar een dj-set van Cashmere Cat het eerste luik van het nachtprogramma vormde. De Noorse producer toonde er dat hij inmiddels een eigen stijl ontwikkeld heeft. We hoorden vaak sensuele klanken – denk aalgladde r&b – of poeslieve samples gekruist met harde, immer aanwezige beats of zware trapgeluiden. Daarnaast serveerde de LuckyMe-artiest heel wat eigen materiaal, een heleboel sterke en commerciële hiphop, en vernieuwende elektronica, bijvoorbeeld van MssingNo en Rustie. Het geheel klonk uiteindelijk tegelijk lichtvoetig en bijzonder origineel, en spannend voor zowel beproefde luisteraars als voor hete grote publiek. Last but not least: de kater bracht de hele massa en niet in het minst ondergetekende aan het dansen en zorgde zo voor een meer dan geslaagde show.
Afsluiten deden we daarna bij het enfant terrible Zomby. De artiest draaide eveneens in Cultuurpodium Perron en had voor het publiek een set die van een heel andere aard was dan die van Cashmere Cat. Waar laatstgenoemde zich specialiseerde in vrolijke euforie, koos de Britse producer net voor een donkere zware sound die prima ondersteund werd door een groot aantal rookpluimen en brute airhorns die bij momenten zelfs melancholisch klonken. De gemaskerde man mixte verder naadloos verschillende genres aan mekaar, zonder ooit de cohesie van het geheel uit het oog te verliezen. Zomby bracht zo een boeiende set, die moody en dansbaar was en het ideale slot voor Motel Mozaïque bleek.