Openen met een nieuw nummer ‘Find a way / Iris’, dat na een paar minuten stilleggen omdat het nog niet genoeg in de vingers zit en dan maar lacherig zeggen dat het nieuwe album behoorlijk complex is. We fronsen even bij zo’n valse start. Dit is toch The National he, de band die uit beheerste chaos grootse nummers schept en met Aaron en Bryce Dessner twee perfectionistische componisten in huis heeft? “We’ll get back to that later” belooft zanger Matt Berninger. Dat doen ze niet; wel krijgen we een greatest hits show om duimen, vingers en andere lichaamsdelen bij af te likken.
‘Terrible love’, de vorige plaat van The National, is ondertussen drie jaar oud. Stellen dat de band sindsdien heeft stilgezeten is een leugen: naast het megalomane Grateful Dead-coveralbum ‘Day of the dead’ bracht frontman Matt Berninger vorig jaar samen met Brent Knopf van Menomena hun eerste album onder de naam El VY uit, terwijl de broers Devendorf samenhokten met Ben Lanz van Beirut voor hun LNZNDRF-plaat. Hun voorlopig nog titelloze zevende langspeler is af en wordt eind dit jaar verwacht. In interviews lazen we dat de band zichzelf opnieuw wou heruitvinden, maar afgaande op de nieuwe nummers die wel volledig gespeeld worden (‘The day I die’ en ‘Kingston’) is daar niet al te veel van aan. Fans kunnen opgelucht ademhalen want de band blijft bij het gekende recept: grootse indierock waarin treurwilgen wortel kunnen schieten.
Onze buurvrouwen hebben echter andere plannen wanneer er plots wat plaats vrij komt. “Meer ruimte om te dansen” grijnzen ze. Dat The National nu niet meteen de meest feestelijke muziek is deert hen niet – “wij dansen op alles”. En effectief: ‘Don’t swallop the cap’ en ‘Sea of love’ trekken het optreden stevig op gang, wij halen onze beste Ian Curtis dancemoves naarboven. Wat meteen opvalt is de aanwinst van een extra blazer, waardoor de band nu door een trio ondersteund wordt. Ze maken dat de live-uitvoeringen van nummers die zo bekend in het oor klinken toch danig verschillen van de studioversies, wat een welkome meerwaarde is. Berninger – nog steeds met lange surferslokken – ijsbeert als vanouds over het podium terwijl hij zijn cryptische teksten in de microfoon jammert. Het wordt snel duidelijk dat de band ondanks die haperende start in erg goede doen verkeert. Elke versnelling van de broers Devendorf, elke wisselwerking tussen de gitaarspelende Dessners en elke uithaal van Berninger wordt opgevangen door de andere muzikanten, alsof ze voortdurend in een hevige discussie verwikkeld zijn. Dat levert geregeld muzikaal vuurwerk op, zoals in het euforisch onthaalde ‘Bloodbuzz Ohio’ en het naar de keel grijpende ‘Afraid of everyone’, waarin Berninger zich dubbel plooit terwijl hij de lucht uit z’n longen perst in de finale. Het nieuwe ‘The day I die’ kan nog niet worden meegezongen, al lijkt het nu al vertrouwd in de oren te klinken.
Nog meer reden tot euforie tijdens ‘Squalor victoria’, waarvoor Dessner een eerste keer achter de piano kruipt. Het is het typevoorbeeld van de meerwaarde die The National live aan z’n nummers geeft: zo kalm en beheerst de studioversie klinkt, zo uitzinnig gaat het er op het podium aan toe. “This isn’t working, you, my middlebrow fuck-up” briest Berninger terwijl de drums schijnbaar onverschillig naar het einde toewerken. Meteen daarna wordt het gitaarriedeltje van ‘I need my girl’ ingezet, en afgaande op de “oooohs” is dit het enige nummer dat werkelijk iedereen in de tent kent. Het is mooi om te zien hoe de groep simpele popliedjes kan laten uitgroeien tot heuse fluisteranthems zonder te vervallen in groteske bombast. Hetzelfde geldt voor ‘This is the last time’, waarin hier en daar iemand een vuist de lucht insteekt terwijl de tekst wordt meegeschreeuwd. Het laatste nieuwe nummer dat de band voorstelt, ‘The lights / Kingston’, is nog zo’n ingetogen ballad die uit hetzelfde hout gesneden is als het meeste materiaal van ‘Boxer’. Ze weten wel hoe ze ons moeten doen uitkijken naar dat nieuwe album.
Over ‘Boxer’ gesproken: plots is daar ‘Slow show’, dat gelukkig nog altijd de setlist haalt en met dat kenmerkende pianootje en Berninger als romantische zenuwpees één van de mooiste liefdesliedjes van de afgelopen jaren blijft. De concurrentie is groot, want dan volgen ook nog het ontwapenende ‘Pink rabbits’ en een aanzwellend ‘England’ met een glansrol voor de blazerssectie. Het heeft iets surreëels, zoveel betoverende liefdesliedjes horen op een zompige akker in Nederlands Limburg. Na zoveel vervoering brengt ‘Graceless’ weer wat vaart in de show zodat de band op snelheid is voor het afsluitende trio. Dat bestaat nog steeds uit de kenmerkende piano-intro van ‘Fake empire’, het anthem dat ‘Mr. November’ heet en de louterende finale ‘Terrible love’. Berninger schreeuwt als een dolleman en duikt zoals gewoonlijk de voorste rijen in, tot vreugde van de fanclub. Door gebrek aan schermen is het moeilijk om te volgen wat er vooraan precies gebeurt. Wel horen we hier en daar een fan meebrullen in de microfoon, en wanneer we de roadies van het podium zien klauteren vragen we ons af wanneer iemand Matt eindelijk een draadloze microfoon voor z’n verjaardag gaat geven. “But I won’t follow you into the rabbit hole” zingt hij nog alvorens het publiek samen met z’n band te bedanken. Wat ze dan voor zich zien is een uitpuilende tent die dat maar wat graag doet. Grandioze set.
Het verslag van de andere acts op dag 2 lees je hier.