Wie hoopte op een trip down memory lane kwam gisteren bedrogen uit. The Maccabees waren vastbesloten om te bewijzen dat ze niet zijn vastgeroest in het verleden, en slaagden schijnbaar moeiteloos in dat opzet.
Op 27 januari speelden The Maccabees in de AB. Imke Van Steenkiste parkeerde zich vooraan om foto’s te nemen terwijl Mattias Goossens voor het verslag zorgde.
Voordat houthakkershemden, banjo’s en baarden de maatstaven waren om het tot festivalpodia en radioplaylists te schoppen, was er een periode dat je met een strakke zwarte jeans en dik Brits accent instant roem kon vergaren. Die hype lijkt nu enigszins overgewaaid te zijn, al moet er ergens aan de overkant van het kanaal een koepel zijn waaronder de verzamelde NME-poulains zich blijven reproduceren. Aanschouw Johnny Lloyd: gelijke derdes Julian Casablancas, Pete Doherty en Alex Turner, die als missie heeft om millenials te laten meegenieten van de Britrock-hetse die ze zelf niet bewust hebben meegemaakt. We hadden het echter allemaal al eens gehoord, waardoor het heel moeilijk is om ons daags nadien iets te herinneren van wat er juist gebeurde op het podium.
Het siert The Maccabees dat ze zich niet wentelen in nostalgie naar een tijd waarin hun albums ook buiten hun thuisland op iets meer bijval konden rekenen. ‘Marks to prove it’, hun vierde al, leverde hen op eigen bodem nog wel een nummer-1 plek op maar ging hier vrij onopgemerkt voorbij. En eigenlijk is dat best jammer, want de Londenaars etaleerden in de AB dat de muzikale evolutie die eerder al het wonderlijke ‘Given to the wild’ opleverde nog lang niet ten einde is. De band gaat actief op zoek naar nieuwe ingrediënten om het geheel spannend te maken, waardoor ze tegenwoordig een toetseniste in de rangen tellen en er niet voor terugdeinzen om in de bisronde een kazou boven te halen. Dat ze bovendien over genoeg materiaal beschikken om een zaal als de AB in beweging te krijgen, speelt enkel in hun voordeel.
Zo snelden ‘Marks to prove it’ en ‘Feel to follow’ gretig voorbij en werd al vroeg in de set ‘Wall of arms’ uit het archief geplukt. Toetseniste Rebekah Raa bewees haar meerwaarde voor het eerst in ‘Kamakura’, dat zich verder ontpopte tot een Maccabees-nummer volgens het boekje. Weemoedige uithalen van zanger Orlando Weeks, strategisch geplaatste uitbarstingen en tollende gitaren: we konden ze allemaal afvinken van ons bingoformulier. Want hoewel debuut ‘Colour it in’ vrij stiefmoederlijk behandeld werd, om te benadrukken dat de band de afgelopen negen jaar behoorlijk gegroeid is, blijven The Maccabees volgens hun vertrouwde huisstijl werken. Dat mag er dan wel voor zorgen dat ze een kenmerkender geluid hebben dan de meeste van hun generatiegenoten die in dezelfde vijver vissen; het zorgt er tegelijk voor dat hun nummers onderling vrij inwisselbaar zijn. Er was wel een soort spanningsboog te ontwaren met ‘Spit it out’ en ‘Silence’ als rustig intermezzo, maar het merendeel van de nummers verliep volgens grotendeels dezelfde structuur. Tegelijkertijd zorgde dat ervoor dat de muzikanten niet om de haverklap van instrument hoefden te wisselen, waardoor het tempo erg hoog bleef.
Het overaanbod aan energie-opstootjes zorgde er wel voor dat we bij de les bleven. Zo herontdekten we met veel plezier het nerveuze ‘X-ray’, dat behoorlijk potig gebracht werd. ‘No kind words’ en ‘Grew up at midnight’ etaleerden het breekbare kantje van de Britten waarna ‘Something like happiness’ bewees dat ze tegenwoordig ook weidse rockanthems kunnen pennen. En dan konden ze nog een uitstekende bisronde uit hun mouwen schudden, met ‘River song’, ‘WW1 portraits’, een enthousiast meegefloten ‘Toothpaste kisses’ en het hitsige ‘Pelican’. Al die muzikale confetti werd door heel de zaal met open armen ontvangen en de band nam opvallend dankbaar afscheid. Nog lang niet afgeschreven, die Maccabees.