Van een debuutalbum dat op amper vier uur tijd werd opgenomen tot een platendeal met Domino die resulteerde in een bloedstollende sound op laatste worp ‘Relatives in descent’, dat trouwens waarschijnlijk zowel de beste plaat van het kwartet tot dusver als een van de belangrijkste releases in het genre van dit jaar is: zelfs in de postpunk kan het ‘snel’ gaan. Dat dat gisterenavond in de Botanique letterlijk het geval was, mag niemand verrassen. Maar dat de band aan het einde van een uitputtende tour het publiek op een quasi smetteloze set trakteerde, paste misschien niet zozeer in het verwachtingspatroon.
Tien minuutjes uit voorprogramma Heimat volstonden om te concluderen dat voortstuwende industriële beats en diepe synthsequenties niet genoeg waren om op te boksen tegen het buitengewoon onverteerbare muggengeluid dat de uit een leraarskamer gevluchte vocaliste produceerde. Nee, de meertaligheid van het repertoire van dit duo hielp ook niet, en hoewel sommige songs interessant in elkaar zaten en vast en zeker bevreemdend werkten, waren de vocals veel te overheersend en dus storend. Indien je jezelf ook afvroeg wat dit duo net voor Protomartyr kwam doen: wij weten het ook niet.
“I love you, Joe Casey“, schreeuwt een van de vele mannelijke aanwezigen in de Rotonde wanneer de vier heren uit het geplaagde Detroit het podium beklimmen. Protomartyr-zanger Casey schudt bedenkelijk zijn hoofd terwijl zijn bandmaten op drums, gitaar en bas het onheilspellende ‘My children’ inzetten. Een nummer dat perfect de tweeledigheid van de band illustreert: van dreigende en sinistere gitaargeluiden naar een opzwepende, up-tempo song die brandt als Carolina Reaper (de heetste peper ter wereld volgens ‘Guinness World Records’, nvdr.). ‘t Zou zo de titel voor een Protomartyr-nummer kunnen zijn.
Dat Joe Casey er zin in had viel niet af te lezen van zijn cynisch ogende gezicht en nog minder van zijn ambtenaarsoutfit, maar wel van de zakken van zijn karakteristieke blazer. Die waren namelijk gevuld met flesjes Maes – een van de verschijningsvormen van de olie waarmee de uit Michigan afkomstige Casey maar al te graag de keel smeert tussen zijn Mark E. Smith-achtige parlandokreten door. Zoals op ‘Windsor hum’, een nummer dat het allemaal bevat: de typische toms en bezwerende grooves van drummer Alex Leonard, de potige bas van Scott Davidson, Casey’s getimede explosiviteit en repetitieve parlando, en die o zo wendbare gitaarsound van Greg Ahnee. Die laatstgenoemde weet voortdurend zijn genialiteit over te brengen in welgemikte, krachtige en bijna melodramatisch-klinkende akkoorden (‘Up the tower’), in verpletterende geluidsmuren (‘Why does it shake?’), of bij wijze van melodieuze en opwindende riffjes die op hetzelfde moment authentiek en flauw kunnen klinken en net daardoor van zo’n onschatbare waarde zijn.
“Now we play two songs, then we leave” of enkele complimenten over de discobal die boven de zaal hangt, moeten zowat de enige bindteksten van de avond geweest zijn – op de procedurele thank you‘s na. Spaarzaam met woorden maar uitpakkend met gitzwarte teksten die het bewijs leveren dat we met een hypercynische, doordachte, realistische en ietwat teleurgesteld overkomende veertiger te maken hebben – Joe Casey blijft de reden voor de atypiciteit van deze o zo geweldige groep.
Op enkele kleine ritmische inconsistenties en technische beslommeringen met Casey’s microfoon na, zette Protomartyr het prototype van een goedgevulde en gevarieerde rockshow neer: van typerende postpunkanthems als ‘Ain’t So Simple’ via op climax terende en existentieel aandoende nummers als ‘A private understanding’ naar het avontuurlijke en grootste dat albumafsluiter ‘Half sister’ ademt in zestig luttele minuten – wie doet het hen na?
De Botanique programmeert binnenkort onder andere Wolf Parade (24.11), Kimbra (25.11) en Alex Cameron (27.11). Een volledig overzicht vind je op de website van de zaal.