Een week lang baadde Tilburg dankzij Incubate in een festivalsfeer. Het weekend moest de kerst op een lekkere taart vormen. Wij gingen zaterdag eens proeven.
En we kregen vooral van Laurel Halo een memorabele show te zien. Waar haar optreden eerder dit jaar in Het Bos misschien een iets te droog geluid kende, klonk de set op het cutting-edge-festival net sappig genoeg. Abstract was de sound nog steeds, maar als dat onze hersenpan deed aanvoelen als een stuiterbal in een gladde badkuip, konden we daar moeilijk over klagen. Bij aanvang was het even gefascineerd maar afwachtend toekijken in het universum dat de Amerikaanse op poten wist te zetten, maar met een steeds prominentere beat (eerder uit de techno-strekking) wist de wereld van de artieste ons steeds verder te verteren. Halo voelde zelf ook aan wanneer ze het publiek voor zich gewonnen had en maande net wanneer ondergetekende recht wilde veren de mensen aan op te staan. Uiteindelijk mocht de set dan misschien tien minuutjes te lang duren, de producer wist ons wel met een sublieme opbouw te doorgronden.
Ook bij Factory Floor hing er chemie in de lucht. Met hun alles overheersende synthbombardement probeerde het tweetal hun muziek je hersenpan te laten infiltreren. Het bpm ging daarbij slechts één keer uit het rood: wanneer het duo een zeldzame pauze tijdens de set inlaste. Naast het hoge tempo moest vooral de extreme repetitiviteit voor een verheffende ervaring zorgen. Dat lukte over het algemeen aardig. Toch kreeg je het gevoel dat de chemie die in de lucht hing nooit echt helemaal in de fik werd gestoken. Een paar Franse kids voor ons waren wel wanhopig op zoek naar drugs en het was makkelijk te begrijpen waarom. De Britten sloegen er namelijk niet in de laatste duw in de diepte te geven, waardoor je jezelf niet honderd procent kon verliezen in de muziek.
Ook in de categorie redelijk elektronische muziek die iets met je lichaam doet mocht Lakker aantreden, een Dublins duo dat eerder dit jaar hoge ogen gooide met ‘Tundra’ en gisteren in Club De Smederij mocht aantreden op de duo-labelnight van R&S en Fog Mountain Records. In de iets verder gelegen zaal speelde het tweetal voor en naast gigantische visuals die vooral prachtig waren, maar de club ook iets te verlicht maakten en het af en toe lieten afweten. Dat was een aardig extraatje bij de sound, die bij aanvang iets te veel op maat van de dansvloer geserveerd werd. Dan smaakte de show toch veel beter wanneer na verloop van tijd steeds meer apocalyptische noise in de mix gegooid werd en je maag veranderde in een witheet draaiende wasmachine.
Gelukkig ging het er af en toe ook wat liever aan toe, bijvoorbeeld toen de jongens van Outfit op de bühne stonden. Het soort art-pop dat die band maakt, mag ook weer niet té lief gespeeld worden – dan wordt een optreden vaak al snel een saaie boel – en dat schenen de Britten te begrijpen. Zo ontaardden de hoogtepuntjes van de set steevast in een meer gitaar getinte finale en werd voor het slot zelfs een postrockachtig nummer bewaard. Verder noteerden we de fijne vocals van frontman Andrew en de frissere ideeën binnen het genre. Het was allemaal niet genoeg om er een onvergetelijke show van te maken, maar het bevestigde wel de status van Outfit als een van de interessantere Britse popgroepen van het moment.
Jaakko Eino Kalevi speelde later op de avond nog meer pop die geen pop was. Zijn show ging door in het Factorium, een soort theaterzaaltje dat met één uitgang een walk of shame deed ontstaan voor wie de zaal vroeger wilde verlaten en daarvoor langs het podium moest passeren. Op zich was er eigenlijk niet echt een reden om voor het einde het optreden te verlaten: de eighties-achtige discopop met Ariel Pink-invloeden en dreamy synths kon wel charmeren, terwijl de Finse artiest met zijn bindteksten (“This is a special song … with a lot of … notes”) ook wist te amuseren. De set moest het wel vooral van enkele hitjes en bizarre details hebben, de omstandigheden lieten namelijk geen faux feestje toe, wat eigenlijk met een meer overtuigende performance en een andere zaal zeker een (gewenste) mogelijkheid was. Het prijsbeest bleek overigens ‘Flexible heart’, een song die wel een eigenzinnige cover van een Wet Hot American Summer-achtig hitje leek en toonde dat JEK volledig voor die catchy sound had moeten gaan.
Tot slot pikten we ook nog stukjes van Klara Lewis en Hookworms mee. Die eerste betoverde en verontruste met drones die net genoeg spanning in zich hadden, maar nooit echt de brandhaard uit de visuals reflecteerden, waardoor het gevoel geschikt subtiel, mooi en toch sketchy was. Laatstgenoemde band creëerde dan weer een niet te ontwijken groove, maar kon net als Factory Floor niet altijd de zelf gegeven voorzet binnen koppen.