(insert inleidend tekstje over hoe warm het is en hoe goed de muziek is op Down The Rabbit Hole)
De tenenkrullende “Franse” intro van de Nederlandse presentatrice deed ons al bijna rechtsomkeert maken en La Femme laten voor wat het was. Gelukkig kwam meteen het allegaartje van zeven muzikanten op die in een even pover Engels de tent toespraken: “Hello, Down Za Rabbit ‘Ole!”. De toetsenist met zijn schuingekamde vetkuif en de losse sigaret tussen de lippen leek zo wel weggelopen te zijn uit ‘Grease’. De zangeres met haar baret en wijde, witte broek zouden we dan zo weer casten voor een Franse indieflic uit de jaren ’80. Voor de frontman zou nog een nieuw filmgenre uitgevonden moeten worden.
Ze begonnen met uitgesponnen psychedelica, gooiden er meteen wat Egyptisch klinkende synthgeluidjes tegenaan en dan volgden ‘Mycose’ en ‘Oú va le monde’, beide van hun laatste, tragere album ‘Mystère’. Toch liet La Femme het tempo niet terugvallen, de energetische présence en bizarre synths beslisten daar anders over. Daarom was het telkens des te verrassender wanneer de gitarist het voortouw nam en de slinger deed terugslaan naar dansbare garage. De hele show was het een constant touwtrekken tussen deze twee gezichten van de band, zonder dat één aan het langste eind trok. De goedgeluimde, rondstuiterende bandleden trakteerden ons op een feest zonder zich voor één gat te laten vangen. Met ‘Antitaxi’ stuurden ze ons de tent uit, en om het met de woorden van de presentatrice te zeggen: “Oui. C’est très bien”. (Hanne)
Zucht. Wat een slechte programmatie toch allemaal niet voor gevolgen heeft. James Holden en zijn beestgeesten om vier uur ’s middags in een bloedhete tent laten spelen, maakte een spirituele onderdompeling vrijwel onmogelijk. Met alle verborgen, mystieke plekjes die Down The Rabbit Hole rijk is, zou het zo gemakkelijk geweest zijn hen de setting te geven die ze verdienden én nodig bleken te hebben. In eerste instantie waren we in de wolken met de livemuzikanten: de percussie-installatie deed denken aan rituele offers en de blazers leverden soms met afgelijnde melodieën, soms met knerpende, aanhoudende geluiden hun bijdrage. Maar wie pas echt het verschil maakte, was de drummer. Zijn jazzy, gedetailleerde spel stuwde James’ computerbeats mijlenver de hoogte in.
In tweede en derde en vierde instantie bleek dat Holden de aandacht van het publiek aan een zijden draadje had en op sommige momenten met de schaar gevaarlijk dicht in de buurt kwam. De grens tussen de perfecte spirituele trance en de ideale soundtrack voor ons dutje was flinterdun en we werden dan ook constant heen en weer gegooid tussen beide stemmingen. Jammer genoeg bleek de indommelfactor meer door te wegen dan de sjamaanfactor en waren grote stukken gewoon ronduit saai. (Hanne)
Sampha opende met ‘Under’, meteen gevolgd door onze persoonlijke favoriet ‘Timmy’s prayer’ en ‘Reverse fault’. Normaal brengt Sampha zijn studiomateriaal live met extra hiphopbassen en opzwepende percussie om het publiek aan het dansen te krijgen, maar vandaag was dat, althans in het begin, niet het geval. Ook de ballade ‘Too much’ werd gewoon zoals altijd op piano gebracht en danskanshebber ‘Plastic’ bleef heel sober. De minimalistische aanpak vereiste even een andere instelling maar werkte uiteindelijk wel: zo bleef enkel de essentie van de nummers over en konden we ons volledig laten onderdompelen door zijn glasheldere sopraanstem. Toen kwam echter het moment waarop alle muzikanten zich verenigden, allen met drumstokken in de hand, en helemaal los gingen op drumpads en alles wat er van ritmebegeleiding aanwezig was op het podium. Van daaruit was de overgang naar dansbare hiphopbeats miniem en heel smooth. De langverwachte hit ‘(No one knows me) Like the piano’ werd met een andere pianomelodie gespeeld en dat is jammer: de kracht van het nummer ligt in het typerende deuntje. Afsluiten deed hij met ‘Blood on me’, waarop we toch nog even konden feesten en zo met het beste van twee werelden het hoofdpodium de rug konden toekeren. (Hanne)
Fever Ray dan, het soloproject van de zus die samen met haar broer The Knife vormde. Al voor de band opkwam, werd duidelijk dat Fever Ray niet enkel om muziek draait: hier en daar wapperde de regenboogvlag en toen Karin Dreijer verscheen met “I <3 Swedish Girls” op haar T-shirt en tape over het woord “Swedish” kwam het gender- en LGBTQ-thema meteen al uit de verf. Verder bestond haar hele band uitsluitend uit vrouwen die niet bepaald een outfit van de Zara aanhadden. De drumster in Honolulu-kostuum, één zangeres met een oranje pak dat een extreem gespierd, masculien lichaam moest voorstellen en een andere zangeres met een ultravrouwelijk, blauw glitterpak aan. Performance zou hier minstens even belangrijk worden als de muziek.
Met slechts twee albums onder de arm zou het leeuwendeel van de show uit haar laatste komen. Live kon dat geen slecht idee zijn, aangezien haar debuut vaak duisterder en trager is dan het uptempo ‘Plunge’ (2017). Nummers als ‘Mustn’t hurry’, ‘Wanna sip’ en ‘To the moon and back’ kregen de hele tent moeiteloos mee en zelden stopten we met dansen. Naast de muzikale euforie, voegde de boodschap nog een hele laag betekenis toe die van een heel goed optreden een geweldig optreden maakte. Het gescandeerde “We’re not attractive to this country’s standards / This country makes it hard to fuck” deed ons belanden in een futuristische emancipatorische beweging en ook de trage, erotische slangendans op ‘Falling’ stond bol van de kritiek.
In een show die eigenlijk één lang hoogtepunt is, is het moeilijk extra speciale momenten te benadrukken, maar als we toch een poging moeten doen, gaan we voor ‘IDK about you’. Daarin gingen de vocals (die soms doen denken aan ons Rumours) pas helemaal tot op het bot en drukte de snelle drum perfect onze eigen staat van adrenaline uit. Ook het diepe ‘If I had a heart’, dat de drie dames samen op akoestische gitaar speelden, verfde alle aanwezige hartkamers zwart. Wie na Fever Ray de Teddy Widder niet verliet als genderactivist in een extreem emotionele en euforische staat, zal dat waarschijnlijk nooit worden. (Hanne)
In een gesprek met IDLES voor de show werd duidelijk dat verwachtingen de fundamentele bron zijn van de frustraties die ze uiten in muziek. Maatschappelijke verwachtingen in de vorm van gendernormen werden bij de keel gegrepen en zonder pardon achter een van de foodtrucks gezwierd. Gitarist Bowen paradeerde over het podium als een brutaal elegante antilope en de bassist was een uur lang in een innige omhelzing met z’n babyroze bas. Maar IDLES zou IDLES niet zijn als het die ergernissen niet verpletterend over je heen zou storten. Afgewisseld met een vracht sarcasme drongen ze door tot bij de meest hardnekkige hardhorigen.
Dankzij bands als IDLES worden vandaag essentiële ideeën geïnjecteerd in een al te vaak ontsporende samenleving. Als ze onbeschoft hard gebracht worden als gisteren, hebben ze het potentieel om verder dan het binnenoor ook binnen te dringen in dieper gelegen beslissingsvormende delen van de hersenen. Nu ja. Dat is buiten die ene blanke 50-plusser gerekend. Aan de man die het nodig vond om niet een, maar twee keer aan mijn lijf te zitten om mijn aandacht te trekken en me te wijzen op het feit dat ik niet moet sms’en (lees: notities maken voor deze review) tijdens een show: BLIJF MET UW FUCKING FIKKEN VAN MIJN LIJF. Het is duidelijk dat jij je gsm niet nodig hebt om afgeleid te zijn van de muziek als je dit flikt tijdens een optreden van IDLES. Luister nog maar eens goed naar die teksten. (Michelle)
De passage van David Byrne op Gent Jazz vrijdag was niet onopgemerkt. Geruchten over een legendarische show waren overgewaaid naar Beuningen en de anticipatie gonsde over de weide. Nog voor de eerste noot over het publiek rolde werden die verhalen eigenlijk al bevestigd. Er was namelijk geen enkel instrument te bespeuren op het podium. En toen was er plots David. Met een stel hersenen in zijn handen. Maar niet voor lang want er moest gedanst worden. Bij Knack werd Byrne onlangs nog tot pionier van de dad dance gekroond en daar was geen letter van gelogen. Op blote voeten leidde hij zijn legertje dad dancende volgelingen en marcherende band door zowel zijn eigen discografie als die van Talking Heads. Het is waarschijnlijk onterecht om het te hebben over hoogtepunten van een show die eigenlijk een grote climax was. Maar ‘Lazy’, ‘This must be the place’ en ‘Burning down the house’ horen binnen dit geheel, deed de rest van de artiesten die we dit weekend al zagen genadeloos vervagen. David Byrne herdefinieerde de live show als gegeven en we kunnen niet sterk genoeg aanraden om het in al zijn glorie te gaan aanschouwen. (Michelle)
Dan naar Oh Sees in de Fuzzy Lop, je ook wel bekend als Thee Oh Sees, OCS, The Ohsees, … Enfin, de band rond garagelegende John Dwyer. Je weet wel, die waarin twee perfect synchrone drummers spelen. ‘Tidal wave’, ‘Toe cutter / Thumb buster’, ‘The dream’: allemaal passeerden ze vast wel de revue, alleen weten we niet meer wanneer of precies in welke volgorde. Het losgeslagen viertal wist perfect het al even losgeslagen publiek naar hun kundige hand te zetten en met welk nummer ze dat precies deden, was minder van belang. Iedereen had er zin in, de plankenbodem kreeg het hard te verduren en vele teenbotjes zijn waarschijnlijk vermorzeld. Oh Sees hebben hun gouden toverformule gevonden: snel en zot beginnen, een traag intermezzo met een solo en eindigen met nog een laatste tandje bij te steken. Muzikaal gezien begon dat best snel te vervelen, daarom was de tien minuten durende improvisatie op het einde extra interessant, alleen zat niemand daar echt op te wachten. Iedereen ging naar Oh Sees om te verdwijnen in een anonieme soep van ledematen en lichaamsvocht en kreeg waarvoor het kwam. Tot hoe laat waren die douches op de camping ook weer open? (Hanne)