Dour festival bestond dit jaar 30 jaar, en naast verjaardagswensen en slingers hield dat jubileum ook enkele ingrijpende veranderingen in. De organisatie was assertief en verhuisde de ganse site toen het onzeker bleek of het oude terrein opnieuw gebruikt zou kunnen worden. Dat had een grote impact op de wandelafstand tussen terrein, camping en ingang. Na jarenlange verzuchtingen was die eindelijk een stuk minder geworden, waardoor we vaak vlot op optredens raakten, of snel even heen en weer konden om een vers, niet bezweet t-shirt aan te trekken. Met verhoogde wandelpaden en verharding in de tenten ging het algemene comfort ook fiks de lucht in.
Het nieuwe festivalterrein voelde bovendien een pak groter en overzichtelijker aan, en ook de mensenstroom was goed geregeld. Omdat The Last Arena, in tegenstelling tot vroeger, niet meer centraal ingepland was, werd tijdens optredens van grote namen de rest van de site ontzien qua mensenmassa. Ook de upgrade van de Red Bull Elektropedia Balzaal droeg daartoe bij. Dour had duidelijk gezien dat het podium zich steeds nadrukkelijker profileerde als tweede hoofdpodium, en verplaatste het podium in de buurt van de ingang. Hierdoor werd de enorme knoop tussen Last Arena en Elektropedia van de voorbije edities elegant opgelost. Ook de grote toegang tot de stage verhielp de flessenhals die er wel was toen de Elektropedia nog bovenaan de terril stond.
Er doken ook enkele nadelen op. Waar de Plaine De La Machine A Feu veel gezellige hoekjes en kantjes had (zoals de befaamde boompjes), voelde het nieuwe terrein veel desolater aan. Naast die uitgestrektheid was ook het gebrek aan schaduw een pijnpunt tijdens een hete editie zoals deze. Her en der waren wel met paletten “chillzones” ingepland, maar ook die brachten weinig tot geen soelaas tegen de felle zon. Door middel van de inkleding probeerde het festival de gekende gezelligheid te behouden, maar dat kwam eerder artificieel over. Het deed meer denken aan een festival als Pukkelpop, waardoor de charmante chaos van Dour deels verdween. Wel leuk waren de windmolens, die het lege terrein extra cachet gaven, zeker ‘s nachts wanneer ze verlicht werden en boven het terrein opdoemden.
Wat een festival echt maakt of kraakt is (voor muziekliefhebbers zoals ons) natuurlijk de line-up. Voor een verjaardagsedities bleef ik ietwat op mijn honger zitten. Bij het bekijken van de affiche viel op dat de organisatie meer geopteerd had voor een best of van artiesten die in het verleden al op het festival stonden, in plaats van uit te pakken met heel grote namen of speciale concerten. Dat wil echter niet zeggen dat we een tegenvallende affiche voorgeschoteld kregen. Nog steeds staat Dour garant voor de meest diverse affiche in het Belgische festivallandschap, waar reggae, techno, metal, hiphop, indie en pop broederlijk naast elkaar bestaan. Dit kwam nog het best tot uiting in het nachtprogramma, waar vaak meerdere, overlappende opties waren om het tot de vroege uurtjes uit te zingen, waarbij voor ieder wat wils was. Zo kon je op donderdag bijvoorbeeld naar zowel drum and bass, industriële techno, meer minimal gerichte techno, dubstep/grime of The Chemical Brothers gaan kijken. Die aanpak was ook zo voor de andere nachten, met vaak hartverscheurende keuzes als gevolg.
Wel vond ik dat er een gemis was aan vooruitstrevende, experimentele electronica in de line-up. Als je ziet dat een festival als Lowlands bij onze noorderburen wel bijvoorbeeld Dinamarca, Torus, Lyzza of Lorenzo Senni op de line-up zet, zou Dour in theorie hier niet voor mogen onderdoen, ongeacht het aantal toeschouwers dat effectief komt opdagen voor zo’n artiesten. Een mogelijke oplossing hiervoor zou een nieuw, kleiner podium kunnen zijn. Met het huidige terrein is uitbreiding zeker mogelijk, en soms miste ik een kleiner podium naast Le Labo. Ook voor veel techno of house zou dit een oplossing kunnen zijn. Bij Honey Dijon viel bijvoorbeeld op dat ondanks haar uitstekende set er nooit echt de nodige sfeer werd gecreëerd, mede door de gigantische afmetingen van de Elektropedia. Om het opnieuw bij de Nederlanders te zoeken, zou iets als de Boiler Room-stage op Dekmantel dat gat mogelijks kunnen invullen. De Rockamadour was al een voorzichtige aanzet daartoe, maar bleef te beperkt in capaciteit, maar ook in het feit dat het niet als volwaardig podium aanzien werd, met een duidelijke line-up.
Verder viel ook de eerder teleurstellende hiphop op. Het was vreemd hoe weinig een hiphopfan als mezelf in de Boombox kwam. Enerzijds omdat er wel enkele overlappingen waren, maar vooral omdat de line-up in het genre volgens mij (op zondag na) weinig kwalitatief was. Een artiest als Lil Xan vind ik persoonlijk geen plaats hebben op Dour, dat beter inzet op kwaliteit naar de oppervlakte brengen, dan de laatste nieuwe hype een plaats geven. Daarnaast lag de kwaliteit van de optredens ook buiten de hand van de organisatie, met als dieptepunt Princess Nokia die een abominabele show neerzette.
Daartegenover stond wel dat La Caverne enorm wist te verrassen en overtuigen. Met de naamsverandering leek op het eerste zicht weinig te veranderen ten opzichte van vroeger, maar deze editie viel de nieuwe focus wel op. Overdag kregen harde gitaren in al hun facetten een plaats op het podium, maar ook groepen als Ho99o9 (die enkele jaren geleden onbegrijpelijk in La Petite Maison geprogrammeerd stonden), Preoccupations of de industriële hiphop van Dälek. Bij het vallen van de nacht, was La Caverne dan weer het toneel van alles wat hard ging qua elektronische beats. Op donderdag (I Hate Models en Randomer) en zaterdag (Lena Willikens en Paula Temple b2b Rebekah) gaf ik me volledig over aan soms heel erg brute industriële techno. Op vrijdag werd het wegvallen van een tweede drum and bass-dag ook gecompenseerd in La Caverne, en de laatste nacht konden we de bassen van de hardcore van onder andere Manu Le Malin voelen tot onder onze partytent op de camping.
Met het 30-jarige bestaan nam het festival ingrijpende keuzes, en opvallend was daarbij dat ook pogingen gedaan werden om het imago op te poetsen. Op basis van het recente verleden is dat geen onlogische beslissing van de organisatie, maar toch had ik af en toe het gevoel dat de balans te ver aan het overhellen was. De vele vlaggetjes en cleane afspanningen voelden met momenten iets te proper aan. Met intensieve controles werd het druggebruik enigszins in de perken gehouden, maar persoonlijk vind ik niet dat daarom het rauwe kantje van het festival moet verdwijnen. Gelukkig was de security nog niet zo strikt op de camping qua opleggen van regels, en zag je daar het laatste bastion van die hard Dourgangers die besloten zich niet te veel aan te trekken van de veranderingen. De campingtaferelen die wij zagen passeren (zoals een man die doodleuk zit te chillen in een zwembadje gevuld met braaksel) maakten dat de vuile, smerige maar daardoor ook aantrekkelijke ‘alles kan’-mentaliteit van het festival overeind bleef. Een nieuw terrein voor het eerst gebruiken zal altijd wel pijnpunten aan het licht brengen, maar als de organisatie hier adequaat mee omgaat, lijkt het erop dat het festival weer gebeiteld zit voor de komende jaren.
Met bijdragen van Naomi Hubert