Zeven albums die mijn leven veranderd hebben. Hmmm. Zeven. Euhm. Hoe begint een mens aan zoiets? Zoveel keuze, zoveel steengoeie platen en toch is de opdracht om er maar zeven te kiezen. Jammer genoeg zijn er bij mij geen romantische verhalen te vinden in de trant van de zoon die de collectie van zijn vader plunderde of de grote broer die een hevige Maiden-fan was en zo de kleine broer mee aanstak. Niets daarvan, nee, het begin van mijn muzikale reis vond plaats op een kantelmoment in de jaren 2000. Er was in die tijd nog geen sprake van YouTube, MTV was al jaren het noorden kwijt en er was Myspace, al heb ik van die laatste nooit écht goed begrepen hoe die werkte en wat nu precies de bedoeling was. Maar na veel wikken, wegen en trips down memory lane ben ik toch kunnen uitkomen bij onderstaand lijstje; ik presenteer u, de lezer van Indiestyle, mijn 7 keuzes.
Eminem – The Eminem show
Het jaar was 2002, het jaar waarin Dee Dee Ramone, Joe Strummer en de Queen Mum het eindige voor het eeuwige inruilden en waarin er, buiten de release van het onverwoestbare ‘Songs for the deaf’, niets interessants gebeurde. Het was ook de tijd van mijn eerste vakantiejob en het verschijnen van het album dat mijn leven voorgoed zou veranderen. Voor 2002 bestond mijn muzikale leefwereld uit soundtracks van overbekende films en de occasionele single (‘Mambo n°5’ e.d.), maar toen besliste een zekere Marshall Mathers om het vrij tijdloze ‘The Eminem show’ uit te brengen. Waarom ik als 14-jarige in godsnaam tot dat album aangetrokken werd is mij een slordige 13 jaar later niet meer zo duidelijk, ik vermoed dat het iets te maken had met de single ‘Without me’ en die slimme, aanstekelijke grooves. Meer dan een decennium later klinkt de plaat nog even vers als destijds en zijn de rhymes nog even scherp. Maar de kop was er in ieder geval af, vanaf toen zou muziek een zeer groot deel van mijn leven uitmaken.
The Doors – The Doors
Na de aankoop van het formidabele ‘The Eminem show’ liep ik een tijdje rond als wigger, wat, toegegeven geen zicht was. Vandaar dat ik na een jaar al, onder lichte dwang van mijn nonkel, op zoek was naar iets anders. Dat kwam uiteindelijk in de vorm van de klassieker ‘The Doors’ van de gelijknamige band. Daar in de zomer van 2003, in het verre Groothertogdom Luxemburg, ontdekte ik de ideale psychedelische instapplaat. ‘Light my fire’ had ik al meermaals horen voorbijkomen op Radio 2, maar toen ik de lange versie voor de eerste maal hoorde (je weet wel, die van 7 minuten met de fantastische gitaar- en orgelsolo) was ik verkocht. Er was niet veel meer nodig om mij volledig te bekeren van de Hip Hop-wereld maar met ‘The end’ was er geen ontkomen meer aan, een elf minuten durend epos waarin Jim Morrison ons meeneemt in zijn eigen interpretatie van de Apocalyps (of ondergang, ‘Apocalypse now’ heeft veel gekleurd aan mijn latere interpretatie van het nummer). Nu luister ik quasi nooit meer naar The Doors wegens een overdosis aan psychedelica op jongere leeftijd, maar het was wederom gebeurd, rockmuziek zou mijn kompas worden.
Pink Floyd – Dark side of the moon
Het was een doordeweekse schooldag, laten we zeggen een woensdag, en daar zat ik dan met mijn cd die ik uitgeleend had bij de lokale bibliotheek. Bijster sexy was ze niet meer, het plastic was zwaar gekrast en het hoesje zag er niet uit zo 12 op 12 groot. Maar voor mij lag de plaat die in oktober 2014 (bedankt Wikipedia) een waanzinnige 883 weken, ofwel 17 jaar, in de Billboard 200 zou staan: ‘Dark side of the moon’. Wist ik veel dat er op het gehavende schijfje muziek zou staan die me zou meenemen op een psychedelische trip waar ik nog altijd niet goed van ben. Enkel het begin al, het kloppende hart dat overgaat naar het weidse ‘Breathe’ waren genoeg om mij een Floyd-fan voor het leven te maken. Om dan nog maar te zwijgen van kleppers als ‘Money’, ‘The great gig in the sky’ en waarschijnlijk mijn favoriet, ‘Time’. Soms word ik triest omdat ik ‘Dark side of the moon’ nooit meer voor een eerste maal zal kunnen beluisteren, maar ik weet dat ze er altijd zal zijn voor me, in goede en kwade tijden.
Nick Cave and The Bad Seeds – Tender prey
De eerste kennismaking met Nick Cave en zijn Bad Seeds was niet zozeer het album ‘Tender prey’ maar eerder hun imposante passage op Pukkelpop in 2005, ten tijde van hun ‘Abbattoir blues’-tour. Ik had als zestienjarig nog nooit zoveel volk tegelijk op een podium gezien, laat staan een performer die zijn kunst met zoveel inleving en overgave bracht. Eenmaal terug thuis (en weer proper gewassen) ging ik op zoek naar wat die Nick Cave zoal had uitgespookt. Als leek ging ik dan maar voor het eerste het beste album, zijnde ‘Tender prey’. Ik probeerde en luisterde en luisterde opnieuw maar het kwam niet, de muziek was te ontoegankelijk en, durf ik het toegeven, te moeilijk voor mijn toenmalige ik. Toen hun album ‘Dig, Lazarus, Dig!!!’ uitkwam in 2008 kon ik teruggrijpen naar het album waarmee het voor mij allemaal mee begonnen was en begon het mij allemaal wat te dagen. Bleek uiteindelijk dat ‘Tender prey’ toch wel een vrij moeilijk album is, geschreven in een tijd waarin het niet zo goed ging met Nick Cave zelf en zijn band bij uitbreiding. Dat hoor je in teksten die handelen over depressie, grote leugens en verderf en aan de spaarzame, bijwijlen dissonante, instrumentatie. Dit maakt het er geen minder album van, Grote Kunst wordt immers gemaakt in tijden van strubbelingen. Zo verpersoonlijkt Nick Cave zich in ‘Up jumped the devil’ met de Antichrist, in ‘Mercy seat’ met een ter dood veroordeelde gevangene en in ‘Slowly goes the night’ met een ex-minnaar uit een ongelukkige relatie. Vooral het verhalende karakter van de songs doet het voor mij, ieder nummer neemt je mee op een al dan niet herkenbare reis en laat je bij het einde gebroken en verweesd achter.
Turbonegro – Apocalypse dudes
Iets helemaal anders dan de vorige platen is ‘Apocalypse dudes’ van Turbonegro. In tegenstelling tot mijn vorige keuzes weet ik niet precies hoe ik bij dit werk uitgekomen ben, maar als mijn geheugen mij niet in de steek laat was het een suggestie van een vriend. De plaat steekt niet onder stoelen of banken dat het hem vooral voor de fun te doen is, de levenslust spat er van af. Dat de mannen van Turbonegro het allemaal niet al te serieus nemen komt vooral tot uiting in hun teksten, strofes als “fornicator of the lasso/ sperminator of the asshole” of “flipping pizzas on a Saturday night/ classy asses to the left and right/ have you ever been laid, she said/ fuck you, I’d rather have some good head” maken meteen duidelijk dat er geen prangende levensvragen zullen beantwoord worden. Daar waar grootheden als Guns ‘n’ Roses of Aerosmith proberen om op ieder album een al dan niet belegen ballad te persen moet men het op ‘Apocalypse dudes’ stellen met ‘Rendez-Vous with anus’, een nummer dat handelt over bepaalde seksuele daden (hu hu huhu, anus) met prostituees. Een groot gemis in mijn leven is dat ik ze nog nooit live aan het werk gezien heb maar misschien wil ik dat helemaal niet; wat is er erger dan te ontdekken dat je helden oud en dik zijn geworden? Al kan natuurlijk de vraag gesteld worden of het mogelijk is om een karikatuur te worden van een parodie, want dat zijn ze wel, de mannen van Turbonegro. In de muziekgeschiedenis heeft en zal ‘Apocalypse dudes’ nooit potten breken, maar iedereen heeft toch muziek nodig waarop men compleet loos kan gaan, nietwaar?
Miles Davis – Bitches brew
In mijn studententijd had ik, zoals zoveel studenten, tijd te veel en had ik er niets beters op gevonden dan op zoek te gaan naar nieuwe muzikale horizonten. Mijn probleem was dat ik vond dat alle muziek min of meer op elkaar leek. Let’s face it, in wezen verschillen ‘The Real Slim Shady’ en ‘Hey Joe’ niet van elkaar, beide hebben dezelfde vorm en geen van beide nummers gaat wild met exotische of experimentele toonladders. Vandaar mijn zoektocht naar meer en wilder, een omwegje via progrock deed me uiteindelijk terechtkomen bij free jazz. Dat ik niet veel chicks gescoord heb tijdens mijn beruchte free jazz luisterfeestjes zal niemand die ooit al een volledig free jazz album beluisterd heeft verbazen, zelfs zoveel jaar later krijg ik nog altijd scheve blikken als ik weer eens afkom met iets dat vaag naar free jazz ruikt (“Wisten jullie dat Flying Lotus nu keihip en trendy is?”). Maar wie heeft er vrienden en gratuite seks nodig als hij een klepper in zijn platencollectie zitten heeft als ‘Bitches brew’? ‘Bitches Brew’van Miles Davis was hét album dat aan al mijn hoge eisen voldeed, al had ik de eerste keer niet zo heel goed door naar wat ik nu precies aan het luisteren was. Ogenschijnlijk ontbreekt er een duidelijke structuur en klinkt hij chaotisch en bijwijlen rommelig, maar tegelijk kon ik mij niet van het idee ontdoen dat het een zeer strak georkestreerd stuk muziek is. Ook de talrijke grooves die het album rijk is, vind ik geweldig. Volgens mij is het mogelijk om bij iedere luisterbeurt een andere groove te ontdekken, om dan nog maar te zwijgen over de geniale zet van Davis om jazz te spelen in de setting van een rockband en tegelijkertijd te breken met zowat alle bestaande muzikale conventies. Zo klinkt ‘Bitches brew’ anno 2015 nog steeds even spannend en bevreemdend als op de dag dat ie uitkwam. Een kleine pro-tip bij bovenstaande tekst: om jonge deernes rond je vinger te winden gebruik je best iets van Marvin Gaye.
Parliament – The mothership connection
“Good evening, Do not attempt to adjust your radio, there is nothing wrong.”, zo begint ‘The mothership connection’ van Parliament. Toen ik het album ontdekte kwam ik net uit een disco-periode, en na alle klassiekers van Chic, Giorgio Moroder en Boney M er door gejaagd te hebben was ik op zoek naar meer en anders. Het moest dansbaar en strak blijven, maar het mocht toch allemaal iets interessanter dan de doorsnee discohit. De eerste keer dat ik ‘The mothership connection’ in gang draaide was tijdens een treinrit van Brugge naar Brussel en ik herinner mij nog goed dat ik (alweer) geen flauw idee had van wat er precies gebeurde. De bas klonk als een vettige, rubberen band en in plaats van melodieuze zanglijntjes was er een vreemde space dude tegen mij aan het lullen over ruimteschepen, fonkelende zonnebrillen en helende funkmuziek. De hele plaat is bedoeld als één langgerekt feestje met George Clinton als MC die de dansers mantras aanleert als “make my funk the p-funk” of ‘we want the funk, give up the funk’. Dat de plaat overkomt als een overwegend coherent geheel is dus een klein mirakel, het lijkt me niet vanzelfsprekend om met de twintigtal leden die Parliament/Funkadelic sterk was een plaat te maken die ergens op sloeg. Niet in het minste is dat de danken aan hun bassist, mijn held, Bootsy Collins die ik tot tweemaal toe een hand gegeven heb en waarvan de drummer na zijn doortocht op Couleur Café bij mij nog mosselen is komen eten, true story. In feite vervolledigt Parliament mijn muzikale reis aangezien quasi hun hele oeuvre gepikt en gesampled is door de G-Funk van o.a. Dr. Dre. Zelfs vandaag de dag wordt hun funk nog gretig van onder het stof gehaald, en dan denk ik vooral aan ‘Uptown funk’ die zo op een soloplaat van George Clinton kon staan.
Zo, dat waren mijn 7 platen. Ik zou nog een tijdje kunnen doorgaan maar ik vind het toch een prestatie dat je tot hier geraakt bent. Ik keer nu terug naar mijn doka-grot om nog wat foto’s te ontwikkelen.