Met vijf (!) singles die samen meer dan vijftig miljoen views op Youtube hebben, bovenaan de hitlijsten van Spotify staan, een plaats op de shortlist van de prestigieuze BBC Sound of 2016, een concert in de Botanique en twee optredens op Rock Werchter is het niet moeilijk om meegesleurd te worden in de hype rond Mura Masa. Er zijn dan ook grote verwachtingen bij het debuut van Alex Corsan, de prille twintiger afkomstig van het kanaaleiland Guernsey die door sommigen nu al gezien wordt als de verlosser van de Britse popscene. Die bijkomende druk schijnt de producer niet te deren op zijn frisse en complexloze zelfgetitelde debuut.
Wie op een late lenteavond in 2015 naar Select luisterde, had al een eerste glimp kunnen opvangen van de jonge producer. Als verzoeknummer passeerde hij toen voor een van de eerste keren op de Belgische radio toen een vijftienjarig meisje Kirsten Lemaire belde. Wie zelf ooit geprobeerd heeft om in het verzoekuurtje binnen te geraken tijdens het helaas afgevoerde alternatieve muziekprogramma van Studio Brussel, weet dat ze daar niet op willekeur de inzendingen selecteren. Corsan was immers toen al potten aan het breken die hem van bescheiden bedroomproducer tot posterboy van de Engelse pop maakten. Met een tropisch aandoende mengeling van dansbare house en maximalistische beats veroverde hij de alternatieve scenes met tracks als ‘Firefly’ met de toen eveneens opkomende, soulvolle zangeres Nao (zie ook de review van haar optreden op Dour) en de instrumentale versie van zijn hitsingle ‘Lovesick’ (toen nog zonder de $), beiden vanop de ep ‘Somebody somewhere’. Beide tracks werden bedankt voor hun bewezen diensten met een mooi plaatsje op het debuutalbum.
Het zijn vooral de voorafgaande singles ‘What if i go’ en de ‘Love$ick’ versie met A$ap Rocky die enorm aan zijn populariteit hebben geholpen; beide nummers zijn samen goed voor ongeveer 125 miljoen plays op Youtube, Spotify en Soundcloud. Dichter bij de release van zijn debuut werden daarbovenop nog het energieke ‘1 night’ met Charli XCX en de ‘All around the world’ met rapper Desiigner de online wereld ingezonden. De eenentwintigjarige producer had met zijn vijf singles (bijna de helft van het album) al meer dan een tipje van de sluier opgelicht en de vraag kan gesteld worden of zo’n bombardement van singles wel nodig is. Het heeft hem in ieder geval uiteindelijk geen windeieren gelegd.
Wel heeft hij met die singles de maatstaf gezet voor de rest van het album. Behalve de trapballade ‘All around the world’ waar Desiigner toont waarom niemand hem meer als gastzanger moet inhuren, zijn de singles stuk voor stuk hoogtepunten van de lp. De nog onbekende nummers hebben gelukkig weinig moeite om daar aan te tippen. Enkel ‘NOTHING ELSE!’ met Jamie Liddell klinkt vrij vergeetbaar met zijn te repetitief gitaarriffje. Jammer dat ook ‘Second 2 none’ met Christine & The Queens en ‘Who is it gonna B’ met A.K. Paul niet kunnen kiezen of ze oorworm willen zijn of eerder een kalmere vibe willen aanhouden. Ze raken zo kant noch wal.
Van oorwormen heeft Mura Masa overigens wel kaas gegeten. Nagenoeg elk nummer heeft een hook die zo in je hoofd blijft zitten. De uit het leven gegrepen teksten zijn bovendien zo slim aangepakt dat je elke keer kunt/wilt meezingen. Daartoe helpt de vaak opzwepende baslijnen die Corsan uit zijn basgitaar tovert. Zo is ‘Helpline’ een onverwachts poppunkhybride dat de intro van ‘Blitzkrieg bop’ combineert met de baslijn van ‘Close to you’ van The Cure en er nog een klets 80’s electro bij mengt. Tom Tripp zingt er op onvervalste Britse wijze over “being all alone at 25 past 10“. Damon Albarn en zijn autotune koor sluiten heerlijk eenvoudig af op ‘Blu’ waar weer een ander talent van Corsan bovenkomt drijven. In elke track hoor je wel een perfect geplaatste sample van een harp, een trompet, regen, een piepend bed of een eenzame airhorn zoals op ‘Love$ick’, waar A$ap Rocky trouwens een van zijn betere rhymes van het jaar spit. Deze samples geven het geheel diepgang waar nodig.
Er is echter nog een olifant in de kamer. Hoewel een marimba/steeldrum helemaal geen onaangenaam instrument is en alle nummers in kwestie wel degelijk sterk zijn (met name de fantastisch funky opener ‘Messy love’), is het gebruik van het instrument op meer dan de helft van het album toch meer dan gewoon opvallend. Ten eerste lijken sommige instrumentals wel vrij hard op het werk van Jamie XX en ten tweede moet Mura Masa opletten dat hij zich niet laat verleiden om zich volledig toe te leggen op het “tropical” gedeelte binnen zijn muziek, want hij kan zoveel meer. Gelukkig is het nog niet zo ver gekomen en met tracks als het eerlijke interlude ‘Give me the ground’ waarop een Indische Sape Dayak rustig kabbelt en een vervormde stem rust brengt, is hij zeker op het goede pad.
Mura Masa’s titelloze debuut is een weerspiegeling van een zomer in het multiculturele Londen. Divers in zijn geluiden en onbezorgd in zijn boodschap. Met zoveel talent voor verslavende muziek verwachten we nog veel meer moois van Mura Masa.