Het was even slikken toen we zomer 2020 het eerste nieuwe materiaal sinds 8 jaar van Julia Stone te horen kregen. De Australische bleef zowel solo als met haar broer lang in haar veilige folkcocon, die weliswaar muziek van hoogstaande kwaliteit produceerde. Maar, laat ons eerlijk zijn: na meer dan een decennium van ongeveer hetzelfde geluid werd de folkpop, hoe degelijk dan ook, toch een beetje voorspelbaar. Van die voorspelbaarheid blijft op nieuwe plaat ‘Sixty summers’ niets meer over. Eén voor één borduurde Stone de glittersteentjes op haar tenue en vervulde ze een lange droom: een pure popplaat maken.
Dat ze zichzelf met de kracht der tijd en de hulp van enkele muzikale vrienden langzaamaan uit het zalige comfort van haar succesrecept wist te hijsen, verdient op zich alle lof. We kunnen ook horen dat ‘Sixty summers’ gemaakt is met vijf jaar durende bedachtzaamheid en bol staat van de goede intenties. Wie alle nummers op het album afzonderlijk luistert, trekt steeds opnieuw dezelfde conclusie: dit is een goeie popsong. De composities zitten goed, het refrein blijft hangen, de sporadische gitaarplukjes van Annie Clark (St. Vincent) zijn stoorzendertjes van het aangename soort. Samen met Thomas Barlett (Doveman) was die laatste als producer niet alleen de sleutel om de plaat tot een goed einde te brengen, als coach en inspiratiebron maakte ze van Stone ook een betere songwriter en zangeres. Stone klinkt vrijer en slaagt erin haar frêle stem af en toe om te buigen naar iets rauwers.
Buiten het armzalige ‘We all have’, een samenwerking met Matt Berninger die we net als diens soloplaat zo snel mogelijk willen vergeten, zijn er weinig nummers op ‘Sixty summers’ die ons zelfs niet een beetje kunnen bekoren. De zwoele parlando van ‘Dance’ zet ons instant op de rug van een elegante ros, galopperend over een dorre vlakte richting de roodkleurende horizon, terwijl de disco light van ‘Who’ ons meer dan ooit doet verlangen naar plakkerige dansvloeren vol bezwete lichamen – al moeten we toegeven dat tegenwoordig zelfs de ‘ping’ van de microgolfoven de knaldrang in ons naar boven brengt. In titeltrack ‘Sixty summers’ krijgt de melancholie vrij spel en ‘Easy’ brengt ons om redenen die wij zelf ook niet helemaal begrijpen terug naar het gouden tijdperk van The Spice Girls. Om maar te zeggen: er zit ook genoeg variatie in deze plaat.
Tot zover het goede nieuws. Hoe verfrissend de stijlswitch van Julia Stone ook mag wezen en hoe goed de songs afzonderlijk ook mogen werken, in z’n geheel krijgt de voorspelbaarheid toch weer de overhand, al is het er dit keer een van een andere soort. De refreinen steunen net dat tikkeltje te veel op clichés dat hun catchiness vervelend wordt. De songs verwateren zo tot een langgerekte déjà-vu, zowel van elkaar als van andere doorsnee popmuziek. Maar goed, misschien hebben wij al te veel naar jazz geluisterd om een goed popnummer meer dan één keer te beluisteren zonder een geeuw te moeten onderdrukken.
‘Sixty summers’ is een gedurfde sprong in het diepe voor Julia Stone, een sierduik nipt te kort aan dubbele salto’s voor een staande ovatie van de jury. Wie tevreden is met een simpel applaus, krijgt met Stones derde dansbare feelgood in hapklare brokjes. En toegegeven: in tijden waarin de wereld vierkant draait moet het ook niet alle dagen jazz zijn.