Dilly Dally’s debuutplaat ‘Sore’ was een gitaarpareltje waar naast de heerlijk schrapende stem van Katie Monks ook het distortionpedaal hoogtij vierde. De plaat was doorspekt met een aanstekelijke, nineties-aandoende altrock vibe in een fris jasje. Dilly Dally toonde zich rauw zonder helemaal over de rooie te gaan en voegde daar een lieflijke toets aan toe, wat er iets toegankelijks van maakte. Was het uniek? Niet echt, maar het Canadese viertal wist toch een zekere sweet spot te raken waar gelijkgestemde eigentijdse bands moeilijker bij konden.
In de nasleep hiervan ging het er binnen de groep wat zuurder aan toe, tot op het punt dat ze net niet zijn gesplit. In plaats van de gitaren aan de wilgen te hangen en de effectenpedalen op te bergen besloten Katie Monks en de haren gelukkig om het omgekeerde te doen. De Canadezen hebben hun negatieve energie omgezet in iets positiefs, ‘Heaven’ dus, het album dat ze zouden maken mocht de band gestorven zijn en richting de hemel zou getrokken zijn, aldus Monks zelf.
Op ‘Heaven’ geeft het viertal hun grungepop een optimistische insteek. Dat laat zich meteen gelden in ‘I feel free’, een aftrap die in de eerste momenten voorzichtiger en bedeesder is dan we gewoon zijn van Dilly Dally. Katies stem klinkt zacht en Liz Balls gitaarwerk is spaarzaam. Dat mondt uit in een refrein als een geiser, een losbarsting die met Monks’ typerende uithalen en de huilende gitaren als thuiskomen aanvoelt. Het is een trucje dat de band verderop nog geslaagd weet te herhalen, namelijk in ‘Doom’ en iets verderop in de tracklist in ‘Bad biology’, die er nog een heerlijk verpletterende outro bij krijgt.
De band specialiseert zich op ‘Heaven’ in het gieten van positieve songs in liedjes die op het eerste gehoor zwaar en zwaarmoedig klinken. ‘Sober motel’ is daarvan het meest notabele hoogtepunt. Monks krijst uitzinnig en overtuigd het genot van recent gevonden nuchterheid uit in een industrie die het haar en gelijke geesten enkel moeilijk maakt. “When i’m sober/My soul comes screechin’”, een kreet die met de krachtige delivery van Monks ook onze ziel spontaan doet opveren.
Het herhalende aspect van ‘Heaven’ maakt er echter een nogal monotoon geheel van. Hoewel hun geluid op zich prikkelend genoeg is en de riffs meestal sterk genoeg zijn om te blijven hangen, blijft het viertal iets te vaak in dezelfde vijver vissen om deze vierendertig minuten boeiend te houden. De plaat beweegt quasi over de volledige lengte aan hetzelfde tempo voort, met zeer gelijkaardige songstructuren als houvast.
Die uniformiteit zorgt voor een eerder statische opeenhoping en maakt van ‘Heaven’ een net iets te voorspelbare luisterervaring om constant boeiend te blijven. Het more-of-the-same-gevoel is soms moeilijk te onderdrukken. Neem nu de uithaal op het einde van ‘Believe’, een rake toevoeging, maar wanneer ze op de twee opeenvolgende nummers hetzelfde doen, is het fijne er alweer een beetje af. ‘Sorry ur mad’, ‘Heaven’ en ‘Marijuana’, liedjes die op zich sterk zijn, geraken daardoor wat verloren.
Nu, wanneer het raak is, is het meteen écht een schot in de roos. Met de singles en ‘Bad biology’ heeft Dilly Dally op ‘Heaven’ opnieuw enkele pareltjes staan waarmee de band zich bevestigt als een opwindend viertal, dat naast de singuliere stem van Katie Monks een goede balans weet te vinden tussen catchiness en ruigheid. Ondanks het gebrek aan diversiteit dat ‘Heaven’ plaagt, zijn we toch blij dat Dilly Dally nog springlevend is.
Dilly Dally komt ‘Heaven’ op 5 oktober voorstellen in de Botanique (info & tickets).