Onmens uit Gent beschikt naast een boeiende thuishaven over een uitstekende groepsnaam. Met het inmiddels derde album ‘Doopgrond’ borduurt het duo voort op een sound die de groepsnaam tracht waar te maken. Er wordt weinig moeite gedaan om te behagen. Een menselijk gelaat tonen is ondergeschikt aan het verspreiden van een tomeloze energie. Het is de heren allerminst te doen om Studio Brussel in te palmen of Werchterse weides vol te laten lopen met brullende tieners. Daarvoor is de mix van industrial, electronic body music (EBM) en metal die ze serveren veel te eigenzinnig. In tegenstelling tot de voorgangers is deze keer de productie van de plaat een stuk strakker en biedt de band meer variatie dan ooit, zonder evenwel ook maar één keer een toegeving te doen aan wie of wat dan ook.
De hele trip is een rollercoaster zoals je ze in de Efteling niet terugvindt. Opener ‘Blue blood’ is wellicht het meest toegankelijke nummer van de plaat en zou met wat meer gepolijste zang kunnen doorgaan als het ruwere broertje van Goose ten tijde van ‘Bring it on’. Vind je deze al te moeilijk in het gehoor liggen, doe je er beter aan deze plaat links te laten liggen. In ‘suckling’ gieren de krachttermen ons om het hoofd en doen de eerste vette jaren ’90 synths hun intrede – niet voor niets gaven drummer Bert Minnaert en gitarist Kasper van Esbroeck aan de gabber en hardcoredans van de nineties te willen incorporeren in hun geluid. Het totaalgeluid heeft echter nog steeds weinig van doen met bonzai, maar refereert meer naar Ministry, Nine Inch Nails of meer obscure Duitse groepen als Wumpscut of Combichrist (ook niet bepaald de zonnetjes in huis).
Gas terug nemen doet Onmens ook niet in het daaropvolgende ‘Dorpshond’ of ‘Tame’, al drijft die laatste op een synthriedeltje dat met wat goede wil lieflijk te noemen is. De screams in het refrein maken echter snel weer duidelijk dat publiekspaaierij niet in Onmens’ woordenboek staat.
Toch zijn het net deze subtiele afwisselingen die ‘Doopgrond’ tot een iets gemakkelijkere zit maken dan de voorgangers. ‘Dirt’ is zelfs opgebouwd rond een Cure-achtige gitaar en een prettige beat uit het vrolijkste van de new wave-periode, al ontspoort het ook hier helemaal in het refrein. We hebben het gevoel dat Onmens zijn eigen muziek best wel radiovriendelijk zou kunnen maken, maar dat ze het gewoon niet willen. Dat juichen we alleen maar toe.
Het razende tempo en de scheurende synthesizers worden slechts twee keer achterwege gelaten, en in beide gevallen met succes. In ‘Ode’ worden de screams vervangen door een cleane zang, ligt het tempo een vijftigtal bpm lager en klinkt het refrein als een anthem dat door een weide vleermuizen zou meegezongen kunnen worden. ‘Blank’ begint met een rustige zanglijn en emotierijke piano-aanslagen en is ongetwijfeld Onmens’ poging tot ballad, maar kondigt veeleer de volgende onthoofding aan in een horrorfilm. Desondanks: allebei klassenummers.
‘Doopgrond’ is niet uniek. België heeft met groepen als Suicide Commando en vooral Front 242 altijd een prominente rol gespeeld op de grenzen van industrial en EBM, en Onmens is oude wijn in nieuwe vaten – weliswaar bijzonder lekkere wijn.
‘Doopgrond’ is ook (nog) geen onvervalste topplaat. Finaal blijven vooral die nummers bij waarin de band lekkers toevoegt aan de klassieke ingrediënten (met name de screams en de smerig klinkende keyboards). Vijf plaatjes kunnen we ze niet geven, al was het maar omdat we geloven dat ze die ene klassieker in zich hebben waarmee ze de scene op zijn kop kunnen zetten. Voor alle duidelijkheid: die klassieker zal de radio noch de grote festivals halen.
Onmens trekt deze zomer doorheen België, Duitsland en Oostenrijk. Alle data vind je op de website van de groep.