Doorgaans scoort Antwerpen tijdens de preselecties de hoogste punten voor sfeer en gezelligheid. Ook vanavond hebben de tien bands weer voor de gelegenheid alle mogelijke fanclubs opgetrommeld wat geregeld voor een wel erg enthousiaste dansvloer zorgt. Of dat altijd op deze laatste van de tien preselecties even terecht was, lees je hier.
De zes van Skinny Dynamite noemen zich een spacepop- en rock-‘n-roll-band, al is die definitie wat moeilijk te begrijpen eens het collectief enkele noten ver is. De groep zet vooral in op heupwiegende samenzang met leuke syntheffecten waarin het ene moment al wat meeslepender wordt dan het andere. Erg boeiend wordt het nooit, hoewel wat op het podium gebeurt dankzij al dat gedans theatraal genoeg is om Petrol bij de les te houden.
Hulder, het popproject rond singer-songwriter Nick Benoy, heeft het enthousiasme van een set in drie nummers vol rollende gitaren gepropt en dat werkt behoorlijk aanstekelijk. De nummers zijn stuk voor stuk redelijk inwisselbaar, maar in die aandoenlijke samenzang zit best nog wat. Nu die hoge noten nog laten om het echt af te maken.
Dan schalkt TwoFace als eerste van de avond eindelijk wat punten weg met een redelijk simplistische, maar geslaagde aanpak. Het trio begint traag met een een bluesy, schurkende gitaar waar plots wel iets erg vettigs, maar vooral lekkers mee gebeurt in een frisse, repetitieve riff. Afsluiten doen ze deels op piano en daar komen ze even in de problemen met de electronica. Dat wordt nog even aanpassen voor de halve finale.
Iets zegt ons dat Billie Rodney niet haar beste avond heeft. Er wordt gestart met iets dat lijkt op jazz en vervolgens een hap gitaren meekrijgt, al is dit geluid eerder weggelegd voor het betere huwelijksfeest. De finalesong doet Bie van Landeghem enkel begeleid door de piano en het is pas daar dat haar stem een stuk meer uit de verf komt, hoewel die scherpe kantjes soms even ongewaarschuwd in het verkeerde keelgat blijven schieten.
Bij The Jagged Frequency wordt het even een uitdaging bij het zoeken naar een melodie, maar die komt na een minuut vol lawaai uit drum en gitaar eindelijk bovendrijven. Instrumentaal zit dit best snor waar het duo iets wil doen dat wat weg heeft van krautrock en in deze zoektocht nog genoeg garage meeneemt. Als er van de twee een ding kan gezegd worden, is het wel dat ze naadloos op elkaar aansluiten, al was het maar omdat ze erin slagen evenveel decibels de zaal in te sturen.
Oriens is van het type bandje dat bestaat uit jonge gitaarpuppies en al een glinstering van de veelgezochte ruwe diamant laat zien. De vierkoppige band kopt een eerste compact nummer geestdriftig de zaal in, om dan in het tweede nummer even met de neus tegen de muur te botsen als de stemmen wat uitschuiven. Hoewel aan de songs nog een hoop afwerking valt te bespeuren, is dit zo amusant dat er zelfs een jasje wordt uitgezwierd. Dat belooft!
Een mens raakt voor minder in de war bij Oscines waar ‘Louise’ op de drumkit staat en “Green Day” op de t-shirt van de bassist. Van die laatste band wordt behoorlijk wat afgekeken, al mist dit viertal ongeveer elke songstructuur die in muziekland te horen valt. Dat hoeft ook niet altijd het geval te zijn, maar ergens in dat kabaal wordt het wel erg moeilijk om te ontdekken waar deze groep nu echt naartoe wil.
Schijn bedriegt en dat blijkt weer eens bij Slomote. Waar frontvrouw Pauline De Bruyne eerst nog de verlegenheid zelve lijkt, laat ze de indiepop zo mooi openbloeien door een heerlijke melancholische samenzang met Nina Kortekaas dat Petrol er even helemaal stil van wordt. De betoverende stemmen passen volkomen bij de doordringende baslijnen en zwoele toetsen waarmee de concurrentie helemaal omver wordt geblazen. Iets meer diepgang had nog best gesmaakt, maar perfectie bestaat niet.
Op dit elan weten The Pink Syrups met hun zoete indiepop vrolijk door te surfen. Het geheel zou nog best als achtergrondmuziek passen in de betere romantische komedie, en de tweede zelfs in wat Disneyklassiekers, ware het niet de schreeuwerige samenzang niet altijd even goed zit. Er zit nochtans onverwacht veel achter de grijzende baard van Niels Borrey, en dat doet meer vragen rijzen naar wat de man hier solo neer zou kunnen zetten.
De groep met de meest afgewerkte songs wordt bewaard tot het laatst. Shun Club opteert voor een aangenaam indiegeluid waarin vooral de synths het voortouw nemen en eens wat weg hebben van een panfluit, een occasionele xylofoon en in de slotsong zelfs een orgel. De zoete tonen ademen zelfs nu al wat finale uit.