Een plaat van David Bowie tot op de graat fileren blijft een hachelijke onderneming. De veelvuldigheid aan persoonlijkheden en stijlen die in veertig minuten tijd voorbijkomen, vormen zo’n complex experiment waar moeilijk een allesomvattende mening over gevormd kan worden. Gelukkig spreekt ‘Blackstar’ grotendeels voor zich met zijn jazzy artrockgeluid en een van de meest doordringende stemmen van de afgelopen decennia. Daardoor voelt het inmiddels 28ste album van de artiest in elk adembenemend arrangement aan als een welkome teug frisse lucht.
Wie reikhalzend uitkeek naar ‘Blackstar’ kon op voorhand al vier van de zeven nummers beluisteren. Daarenboven was de titelsong eind vorig jaar nog een van de meest besproken nummers, mede dankzij de groezelige, quasi onbegrijpelijke videoclip. Na enkele luisterbeurten lijkt ‘Blackstar’ wel erg precies en secuur de toon te hebben gezet voor wat volgt op de rest van het album. De sidderende saxofoon beklemt, bespeelt en bezweert je en laat deze rode draad niet meer los tot de laatste elegante noot in ‘I can’t give everything away’.
Er speelt zich heel wat meer af dan louter jazz. Want hoewel bijvoorbeeld ‘Tis a pity she was a whore’ na een slagwerkintro eerst de typische improvisatorische weg opgaat met een lustig koortje en soulvolle pianoakkoorden, lukt het een croonende Bowie toch om de song de elektronische tik mee te geven die misschien wel het meest kenmerkende geluid van de plaat wordt. De grenzen van de electronica worden verder opgezocht in het tegen hiphop aanleunende ‘Girl loves me’ en het ietwat meer rockende ‘Sue (or in a season of crime)’, waar naarstig wordt gegoocheld met rafelige gitaareffecten en er op het einde zelfs een streep drum-‘n-bass tevoorschijn komt.
Dat experiment luwt enigszins in ‘Lazarus’, dat daardoor het meest toegankelijke nummer van de plaat vormt met een herkenbare, repetitieve gitaarriff geflankeerd door zwoele blazers. De spanning, die gelijkmatig wordt opgebouwd door de naarstige, desolate zang van Bowie, mondt zo uit in een vloeiend instrumentaal samenspel dat veelal geïmproviseerd lijkt, als ware het een spontane studiojam. Ten slotte vormen ‘Dollar days’ en afsluiter ‘I can’t give everything away’ hoogstaande rustpunten met piano, talloze strijkers en respectievelijk een kabbelend gitaarspel of vloeiende synths, waarbij Bowie haast een tedere ondertoon krijgt. ‘Blackstar’ stelt je wederom danig op de proef, en plaatst Bowie al vroeg in het jaar aan de kop van het peloton. Petje af, alweer.
Album verdeeld door Sony