Geef maar toe, meestal heb je de uitslag van die voetbalwedstrijd al gezien voor je naar de samenvatting ervan begint te kijken. Daarom verklappen we je alvast: Villagers waren adembenemend tijdens Les Nuits Botanique. Voor we je vertellen waarom dat zo was, hebben we het even over de support acts.
Dry The River opende alvast voortreffelijk, en veel luider dan je zou vermoeden op basis van hun aanstekelijke single ‘New Ceremony’, die redelijk vooraan in de set zat. Wie de promo-foto van de band en de tatoeages van de zanger en de bassist bekijkt, kan al raden dat we niet met madeliefjeshippies te maken hebben. Tijdens de rustige momenten bracht Dry The River fijne samenzangen, als het wat luider en chaotischer werd was Akron/Family nooit ver weg. Genieten deden we in elk geval met volle teugen.
Dat was zeker niet het geval tijdens de eerste nummers van Lucy Lucy. Elk apart klonken ze wel ok, maar na een 5-tal songs voelden we ons alsof we iets teveel goedkope pralines hadden gegeten. Een overdosis suiker kan de smaakpapillen aanvankelijk weliswaar plezieren, je krijgt er ook snel genoeg van. Toen ook onze favoriet ‘Clocks’ er niet helemaal uitkwam zoals we wilden, gaven we het bijna op. Het daaropvolgende nummer, vermoedelijk ‘Lonely Bee’, zorgde nog voor een onverwachte ommekeer, waarna ‘I Can Get It’ en ‘Deepest Coma’, dat van Dry The River had kunnen zijn, het concert toch nog met enkele hele positieve noten konden afsluiten.
De groep waarvoor de Chapiteau bijna vol liep heet Villagers. Conor J. O’Brien en de zijnen boeiden vanaf de openingsakkoorden, en zorgden na ongeveer een kwartiertje voor een eerste echte hoogtepunt met ‘Becoming A Jackal’. Wat opviel was hoe muisstil de volledige zaal was bij elke song, van de eerste seconde tot de laatste. De enige storende geluiden kwamen af en toe van buiten de tent, of van fans in de zaal die per ongeluk een op de grond gevallen plastic beker stuk trapten. Momenten waarop je toch even de aandacht verloor waren werkelijk schaars. Zelfs als O’Brien een nummer al grappend aankondigde met de woorden “This one is going to ruin it for you, it’s called ‘Set the Tigers Free’” was het genieten blazen, en kon je niet anders dan denken “wat een stem heeft die man”. Met ‘Grateful Song’ gunden Villagers ons een blik op hun toekomst. Een stijlbreuk konden we alvast niet waarnemen, het liedje leverde wel het bewijs dat de groep nog meer parels kan schrijven die het niveau van hun eerdere werk evenaren. Het had wel wat van die andere Conor en zijn band Bright Eyes, toch een van onze favorieten.
Enkele songs bracht O’Brien solo. ‘To Be Counted Among Men’ diende hij na enkele zinnen te herbeginnen wegens een schorre keel die even roet in het eten kwam strooien. Dit had zeker geen negatieve gevolgen voor de rest van de set. In ‘Twenty Seven Strangers’ leek het zelfs even of de zanger met zijn stem een nieuwe kleur aan het uitvinden was. Tuurlijk doen Villagers niets volledig nieuws. Wel brengen ze hun liedjes op een zodanig hartverwarmende wijze dat het voor anderen verdomd moeilijk is om dit niveau te evenaren. Nadat ‘Ship of Promises’ de reguliere set mocht afsluiten, wist je dan ook gewoon dat de groep nog teruggeroepen zou worden.
De bis begon met slechts zang, gitaar en piano in ‘In a New Found Land You Are Free’ en ook dit was weer zo mooi dat we er eigenlijk nieuwe woorden voor zouden moeten uitvinden. Alleen leest een zin als hebaddit ohnivve a aluba natuurlijk niet zo prettig, dus houden we het maar bij de woorden die we allemaal al kennen. Met ‘Memoir’ lieten Villagers nogmaals zien hoe hard we mogen uitkijken naar de volgende cd van de groep, om de Chapiteau met ‘On a Sunlit Stage’ helemaal sprakeloos achter te laten. Na afloop kwamen we enkel enthousiaste mensen tegen, en ook wij hebben geen enkele bemerking bij dit uitmuntende concert.