Al jaren schijnt de mantra “gitaarmuziek is dood” te luiden. Na de post-punk-revival en de Pitchfork-approved opkomst van Captured Tracks-achtige bandjes lijken er nu maar zelden nieuwe groepen met frisse ideeën op te duiken als je de mainstream pers leest. Een tijd lang heb ik daardoor ook zelf geschreeuwd dat rock passé was (en dat pop ondergewaardeerd werd). Nu heb ik echter beseft: alles wat traditioneel onder de noemer “indie” gedumpt wordt mag dan wel minder aandacht krijgen, onder de radar bevindt zich een heel web aan scenes waarin artiesten dagelijks bewijzen dat gitaarmuziek springlevend is.
In zijn recensie van het nieuwe Pinegrove-album schrijft Colin Joyce voor SPIN dat de Run For Cover-band niet alleen briljante, maar ook heel erg oncoole muziek maakt en dat de groep bij een divers kransje andere acts wordt ingedeeld onder de noemer emo. Met beide stellingen ben ik het volmondig eens: je kan moeilijk ontkennen dat de country-melodieën een voorbeeld zijn van wat hip en trendy is anno 2016 en je kan ook moeilijk ontkennen dat er veel plek is voor gevoelens in de hedendaagse muziekwereld. Daarnaast is emo inderdaad een term geworden om emotionele indie te beschermen, waar het eveneens een echt genre op zich kan zijn. Hieronder komen enkele artiesten aan bod die zo’n oncoole muziek maken, maar daardoor stiekem toch wel weer megagraaf worden.
Best raar is het overigens dat de focus bij indie-liefhebbers nog niet echt verschoven is naar bands als Pinegrove. In alle genres is authenticiteit een belangrijke voorwaarde geworden en ook in de indierock is die trend te merken. Voorlopig vinden veel mensen nog niet de weg naar de minder perfecte (Sufjan Stevens) of minder voor de hand liggende (The War On Drugs) acts, zelfs als die (bijvoorbeeld in het geval van Alex G) getekend worden door een major label. Hoe het ook zij: authenticiteit hoeft zeker geen creativiteit in de weg te staan, zoals je zou kunnen geloven door het slimme marketingpraatje van melige singer-songwriters. Dat wordt maar al te vaak bewezen.
Bijvoorbeeld op ‘Cardinal’, de kersvers uitgebrachte plaat van Pinegrove die ik hier net aanhaalde. Voor een toevallige luisteraar die niet beseft dat hij of zij de oor moet spitsen, kan het misschien als een oubollig album overkomen, maar eigenlijk barst het van de slimme vondsten. De ene keer schudt de groep daarop een rammelend deuntje uit de instrumenten, de andere keer opteert het vijftal voor een gestriptere aanpak en soms worden de twee zelfs door mekaar gebruikt. ‘Aphasia’ is een goed voorbeeld van de creativiteit op deze lp: de lo-fi indie schommelt van ingetogen over een americana-gitaartje richting steeds uitbundiger (er is zelfs een gitaarsolo!) en dramatischer (zonder dat het pathetisch wordt), met adembenemende vocals van Evan Stephens Hall.
De plaat lijkt enerzijds rechtstreeks uit een slaapkamer te komen, maar heeft anderzijds ook de pure sound van het Amerikaanse platteland (of dat denk ik toch, ben er nog nooit geweest). dat kan je ook zeggen over de laatste worp van Gun Ouftit, een band die intussen al wel eventjes bezig is maar pas met ‘Dream all over’ de ogen op zich wist te laten richten. Pitchfork heeft intussen flink de smaak te pakken en als die een niche-act steunen kan je maar beter goed opletten. Deze donderdag (18 feburari) speelt het duo overigens ook in ons land, namelijk in De Zwerver te Leffinge.
Waar de muziek van Pinegrove intens is, laat de band rond Carrie en Dylan een meer gemoedelijke sfeer toe die helemaal country schreeuwt. Gelukkig wordt het nooit echt saai en blijft er genoeg variatie en diepgang om de interesse te blijven wekken. ‘Gotta wanna’ is bijvoorbeeld een duetje dat de gitaren weelderig laten kronkelen, het nieuwere en bloedmooie ‘King of hearts’ is zelfs nog meer poppy en heeft een sterk Twin Peaks-sfeertje met traag slepende, verlangende zang, terwijl een nummer als ‘Worldy way’ met een bedwelmende sitarsound, een dikke laag gitaren en stoerdere, lo-fi-zang een heel andere kant van de groep laat zien. Op hetzelfde label, Paradise of Bachelors, gooit Nap Eyes overigens momenteel hoge ogen met de heel chille, mooie liedjes van het nieuwe album ‘Thought rock fish scale’. Het geluid daarvan is nogal gelijkaardig, met vooral een diepe stem die je in liedjes als ‘Lion in chains’ kan begeleiden richting zalving.
Aan het stevigere front vinden we dan weer een artieste als Abi Reimold. Zij kon ons onlangs uitermate charmeren met haar album ‘Wriggling’, waarop het bij moment stevig stormde. Je kan er misschien bands als Sleater-Kinney in horen, maar uiteindelijk lijkt de Amerikaanse toch heel anders te opereren: ze vertaalt haar persoonlijke problemen in liedjes vol catharsis-momenten en lijkt vooral veel oprechter en natuurlijk haar emoties om te kunnen zetten in liedjes, waar dat bij andere acts veel minder oprecht en meestal ook veel minder duister overkomt. Daarnaast klinken in haar geluid op Angel Olsen-achtige wijze heel Amerikaanse folk-elementen door, wat vergelijkingen met Pinegrove zeker mogelijk maakt. Op hetzelfde label, Sad Cactus Records, ontdekten we verder het bijzonder fijne viertal Quarrels (ook al zo’n band die we eerder introduceerden in onze Discovery-rubriek). Die jongens uit Boston durven eveneens hardhandig de gitaren te hanteren, maar komen toch meer in de buurt van echte emo. De vernieuwing bevindt zich hier in de combinatie met intelligente math-rock. Waar groepen als Deerhoof met hun springerige instrumentatie misschien voor mij persoonlijk te cerebraal zijn, komt de muziek bij Quarrels recht uit het hart.
Conclusie: schuim volgende keer maar eens eerst het internet af voor je “indie is dood” begint te roepen. Er bestaat een heleboel muziek die verschijnt via kleine labeltjes, maar wel durf en gevoel combineert om de wereld meer betekenis te geven.