Tot scha en schande: Indiestylers Sven & Mattias over de onmisbare platen die ze mekaar leerden kennen

door Jens Van Lathem

Iedere muziekliefhebber kent het fenomeen: zo goed als elke dag druk in de weer met het luisteren naar noten en maten en ook steeds op zoek naar nieuw of onontgonnen terrein, maar toch rondlopen met dat knagende gevoel dat je ergens iets over het hoofd ziet. Deze zomer probeerden de Indiestyle-redacteurs net dat probleem op te lossen door mekaar een klassieker op te dringen. Het resultaat lees je de komende weken in deze rubriek. Vandaag: Sven en Mattias.

orange juice

Mattias over ‘Rip it up’ van Orange Juice

Voordat Edwyn Collins in 1994 de monsterhit ‘A girl like you’ scoorde, had hij zijn strepen al verdiend binnen de Britse indiescene als frontman van de band Orange Juice. Die Schotse postpunkband hielp begin jaren 80 mee de klassieke indie-esthetiek vorm te geven. Hun debuut was de eerste release van het Postcard-label uit Manchester, en Johnny Marr was grote fan. Echt doorbreken deden ze in Groot-Brittannië met hun tweede langspeler ‘Rip it up’, waarvan het titelnummer bovenaan de hitlijst raakte en daarmee de eerste nummer een was die gebruik maakte van de Roland TB-303, een synth die enkele jaren later de basis zou vormen voor house, acid house en de hele ravescene van begin jaren 90.

En wat vond Sven daarvan?

Ondanks mijn uitgebreide collectie cd’s, platen, cassettes en mp3’s bleek Orange Juice mij onbekend. De kennismaking levert evenwel een vriendschap voor het leven op, want deze Britten maken het soort muziek waar je vrolijk van wordt en de kwaliteit van afdruipt. Ze klinken op ‘Rip it up’ als het kleine, Schotse broertje van Talking Heads. De invloeden uit de wereldmuziek die David Byrne en collega’s doorheen hun nummers vlochten, vinden ook hier vruchtbare grond in bewust speels gehouden songs zoals het titelnummer of ‘Mud in your eye’.

De toen in opmars rakende Afrikaanse muziek overheerst ‘A million pleading faces’. Na een beetje strijd tussen strijkers en gitaren in de intro van ‘Turn away’ winnen die laatsten. ‘I can’t help myself’ is halvelings een cover van ‘Rock your baby’ van George McCrae, maar wel met tonnen Britse cool. Die grens met meer kitscherige muziek wordt dan weer gretig opgezocht in ‘Flesh of my flesh’. De ballad wordt eer aangedaan in ‘Louise Louise’ zonder in de clichés van het genre te vervallen. Interessanter vind ik dan weer ‘Hokoyo’, dat centraal-Afrikaanse zang, melodielijnen én drumpatronen overneemt om er alsnog een typische Britse toets aan te geven.

Afsluiter ‘Tenterhook’ neemt ruim vijf minuten de tijd om een licht hellend parcours op te fietsen. Boven wacht geen bergtop, maar toch voel je de kuitenbijter die Orange Juice ervan gemaakt heeft. En al leek het traject dat de hele plaat heeft afgelegd niet erg wisselvallig, de venijnige hellingetjes en de scherpe bochten kunnen menig luisteraar ten val brengen. Wat me echter het meest zal bijblijven van ‘Rise it up’ is dat de missing link tussen de Talking Heads en Vampire Weekend al in de jaren tachtig bestond en dat ver buiten New York, in het regenachtige Glasgow.

the-cure

Sven over ‘Disintegration’ van The Cure

The Cure had, alle talent en kwaliteit ten spijt, typisch zo’n band uit de jaren tachtig kunnen blijven. In 1989, op de drempel van een volgend decennium, slaagde de band er echter in om zich met twaalf songs boven het tijdsgewricht uit te tillen. ‘Disintegration’ zou het album worden waarmee Robert Smith en zijn kompanen de criticasters lik op stuk gaven en zelfs de luisteraar die hen te “emo” vond, dwongen hen ernstig te nemen. Of die term al bestond, kunnen we ons niet herinneren. In ieder geval werd het label vakkundig afgeschud.

En wat vond Mattias daarvan?

Een van de manieren waarop ik als tiener muziek verzamelde, was cd’s ontlenen uit de plaatselijke bibliotheek. Natuurlijk had je halverwege de noughties nog cd-winkels maar daar had ik daar toen absoluut geen geld voor. En p2p software als Limewire of Bearshare liet je wel individuele nummers downloaden, maar dan had je achteraf wel veel werk om je iPod op orde te stellen. Nee, dan leek een cd die je voor een halve euro kon ontlenen me een goed compromis. Zo haalde ik op een regenachtige dag wat werk van The Cure in huis. Aanvankelijk vooral platen die ze toen net hadden uitgebracht, maar na verloop van tijd ook ouder werk zoals het tot de verbeelding sprekende ‘Pornography’, debuut ‘Three imaginary boys’ en verzamelalbum ‘Galore’. Eigenlijk heb ik toen alles van de band beluisterd, behalve het als meesterwerk geldende ‘Disintegration’, dat ik onbewust omzeilde.

De hits kende ik natuurlijk wel al. Niet geheel onlogisch, aangezien ‘Disintegration’ gold als de grote Amerikaanse doorbraak voor de Britse band. The Cure was in het thuisland een groep die niet enkel met hun muziek scoorden maar daarnaast de goth-subcultuur vertegenwoordigen en toonden dat pop gerust gitzwart mocht zijn. Niet verwonderlijk dus, dat Editors vroeg in hun carrière een cover van ‘Lullaby’ opnamen en Adele haar versie van ‘Lovesong’ op ‘21’ plaatste. Een piepjonge Tim Burton zag in frontman Robert Smith zelfs de blauwdruk voor zijn creatieve output. Gothic werd uit de underground getild en dat zorgde er voor dat black the new black werd.

Misschien komt het omdat ik ondertussen grotendeels verlost ben van de kenmerkende puberale zwaarmoedigheid, maar bij mijn eerste volledige luisterbeurt van het album hoor ik niet de beklemmende, donkere doemdenkerij waar The Cure in die periode voor versleten werd. Wat me vooral opvalt is de ruimte tussen de noten. De liedjes mogen ademen, er komt schijnbaar geen druk of haast bij te pas. De helft van de nummers klokken af op meer dan zes minuten en geen moment voelt iets aan als opvulling. Nog straffer is dat die ruimte de intensiteit van de plaat enkel versterkt. Robert Smith schreef merkbaar met een erg duidelijke visie en alles – de weloverwogen opbouw, de door hallucinogenen beïnvloede productie, de spaarzame opflakkeringen en catchy refreinen – klopt.

Neem nu ‘Pictures of you’. Ik kende vooralsnog enkel de kortgewiekte versie van net geen vijf minuten. Op het album mag het nummer echter uitwaaieren tot zeven minuten en half, en dat riffje en die belletjes gaan nooit vervelen. Misschien ook omdat de nostalgie die Smith zo mooi bezingt in 2016 nog even herkenbaar klinkt als in 1989. Of wat met ‘Fascination street’, de eerste single die in de VS gelost werd en ik gerust beschouw als een van de beste postpunk-songs aller tijden. Die drumroffel die de song pas echt op gang trekt na anderhalve minuut, dat invallende pianootje, die etherisch rondzwervende gitaar en nooit aflatende bas: een beter slotakkoord voor de donkere eighties is moeilijk in te beelden. Het nummer is het startschot voor de tweede helft van de plaat, waarin de sfeer veel grimmiger en broeierig is dan op de vrij poppy eerste helft.

‘Lovesong’, het kortste lied, was logischerwijs de meest succesvolle single. Het is het moment waarop Smith zich ontdoet van make-up en zichzelf helemaal bloot geeft aan de vrouw met wie hij nu nog steeds getrouwd is. Hoewel het nummer op tekstueel vlak niet veel verschilt van liefdesliedjes van de hand van Lennon/McCartney, is het vooral het gebruik van oude Roland-synths en strijkersamples die het nummer zo typerend maken voor het tijdperk.

Smith schreef het grootste deel van het album alleen, en liet zich daarbij vooral drijven door het besef dat hij bijna dertig werd. Het is een leeftijd die nog steeds een beangstigend effect heeft voor jongeren; een soort van vroegtijdige reality check. Verantwoordelijkheden worden onvermijdelijk, iets waar de zanger als kersverse bruidegom snel achterkwam. Zijn (faal)angst en twijfels verwoordt hij het best op het titelnummer:

“I never said I would stay to the end
I knew I would leave you with babies and everything
screaming like this in the hole of sincerity
screaming me over and over and over
I leave you with photographs
pictues of trickery
stains on the carpet and stains on the memory”

Ik kan het me natuurlijk alleen maar inbeelden, maar ik denk dat de toen negenentwintigjarige Smith zich gelukkig mag prijzen dat hij toen nog niet met de Instagrams van deze wereld werd geconfronteerd. Het bestrijden van je eigen demonen en onzekerheden gaat iets minder vlot wanneer je constant bestookt wordt door picture perfect #happiness. Misschien ligt daarin wel de grootste kracht van ‘Disintegration’: door zichzelf helemaal te ontleden slaagde Smith erin een coherent manifest te scheppen dat als houvast diende voor een leeftijdsgroep geplaagd door onzekerheden en twijfels. En die zijn, net als de muziek, tijdloos.