De hamvraag waar elke shoegazeband vroeg of laat mee geconfronteerd wordt: wat rest er wanneer de mist wegtrekt? Voor een hele generatie groepen die rond het nieuwe decennium doorbraken met een gruizig geluid lijkt dat moment nu aangebroken. Pop biedt een antwoord, maar goede indiepop maken is verre van een gemakkelijke opgave. Case in point: de hoofdzakelijk genegeerde en half geslaagde laatste worpen van Dum Dum Girls en Best Coast. Tamaryn, de meest veterstarende uit het rijtje, gooit het over een andere boeg en schuift op richting synthpop. Weet zij wel het verschil te maken?
Waarschijnlijk niet, maar daarmee is lang niet alles gezegd. Wie de Nieuw-Zeelandse een beetje gevolgd heeft, hoort een artieste die er niet voor terugdeinst zichzelf heruit te vinden. Vooral op de eerste drie nummers (niet toevallig de eerste drie singles) komt haar nieuwe geluid sterk uit de verf. ‘Cranekiss’ opent op een verrassend vrolijke noot, terwijl haar ijle stem je weer in die vertrouwde schoot werpt. Het CHVRCHES-achtige ‘Hands all over me’ gaat nog een stapje verder met euforische synths en ‘Last’ is pure dreampop na een blikje energiedrank.
Toch laat Tamaryn nergens écht een diepe indruk na. Daarvoor blijft ze ook op haar de derde album te vaak hangen op geslaagde collages van haar inspiratiebronnen. Eens het gezellige rondje referentiespotten erop zit -hoor daar, de fluisterparlando van M83 en nu het engelengezang van Slowdive, enzovoort…-, resteert een vermakelijk tussendoortje. ‘Softcore’ is daar nog zo’n leuk voorbeeld van. De industrial-light, het versnellende tempo en de reverbgitaren die op het einde een rem zetten: we hebben het allemaal al eens gehoord, maar zullen er niet snel genoeg van krijgen.
Kortom, Tamaryn is de leerling die op individueel vlak een paar flinke stappen vooruitzet, goed werk aflevert en toch niet excelleert. De gedeelde releasedag met Beach House maakt dit pijnlijk duidelijk: in het breder universum van de muziek is ze hoogstens een aangenaam fonkelende ster, overschaduwd door een volle maan.