Shame kroont zich tot nieuwe prins van de (post)punk op debuutplaat ‘Songs of praise’

door Gilles Dierickx

Hoe slecht het met de Britse politiek en het bijbehorende sociaal bestel ook mag gaan, des te meer bloeit het in ’s lands muziekscene. Inspiratie genoeg voor intussen geboekstaafde bands als Sleaford Mods, Fat White Family of Slaves. Daarnaast herrezen recent een paar grootmeesters (Liam Gallagher! Albarn en z’n Gorillaz!) én maakten we kennis met fijne en bikkelharde nieuwe telgen als Cabbage, Idles, Yak en The Moonlandingz – die eveneens de nodige porties maatschappijkritiek niet schuwen. Vervolledigt nu dat rijtje: Shame.

Shame, da’s een vijfkoppig, keetschoppend zootje ongeregeld uit Zuid-Londen, dat met ‘Songs of praise’ zopas met een eerste volledig wapenfeit naar buiten kwam. En verdorie, we’re avin’ it here. De groep levert op intelligente wijze een van de origineelste kruisingen af tussen (post)punk, garage, kraut en wat niet meer aan donkere underground stuff. Hun debuutplaat bundelt die sound in tien pittige songs, de ene al wat duisterder dan de ander, maar steeds barstend van overgave en vol energie.

Zo komt ‘Dust on trial’ nog nerveus op gang, met huilende gitaren en tegendraadse drums die de strijd aanbinden met Charlie Steen’s spuwende zang. Die vocalen (en eigenlijk elk bandlid op zijn beurt) zetten meteen in de verf hoe breed Shame het muzikaal wil aanpakken op dit album: ‘Concrete’ etaleert zo direct een hitsige dialoog tussen frontman Steen en gitarist Eddie Green, terwijl de springerige riffjes het dan weer richting lofi-indie gaan zoeken. Het gebalde ‘One rizla’ drijft op shoegaze en zou zelfs bijna radiomateriaal kunnen zijn – iemand zich ooit afgevraagd hoe The Cure in een modjasje klinkt? Voilà.

Vlagen vertraagde postpunk stutten vervolgens ‘The lick’, waarop spoken word en schijnbare improvisatie verstrengelde rode draden vormen. Shame mag je gerust een punkband noemen, maar weet dat een nummer gemiddeld wel vier minuten duurt – de Britten rammen niet óm het geram, maar verkennen én vertellen. Zelfs het naar Black Flag knipogende, enige ‘korte’ nummertje ‘Donk’ flirt met hoekige noise als extra laag. De vuisten mogen hierna gewoon gerust in de lucht blijven hangen, en anders helpt het refrein van ‘Gold hole’ wel een handje. Fijne afwisseling met de krautrocky melodie en Britpop-solootjes; Shame kent z’n vaderlandse muziekgeschiedenis, en doet daar iets heel verrassends mee.

‘Lampoon’ fuseert voor het laatst snelheid, pit, gebrabbel en geschreeuw, en mikt er een stevige melodische kopstoot tegenaan als afronder. En al klinkt het af en toe alsof Steen nu wel defintief een stemband scheurde, hij vat Shame’s filosofie treffend samen in de laatste zin van dat nummer: My tongue will never get tired. Theresa May, Boris Johnson en consoorten mogen beginnen te zweten, zoveel is duidelijk.

Dat ‘Angie’, net geen zeven minuten lang, dit ronkende plaatje besluit, is een verrassende maar niet onverstandige keuze geweest. Het klinkt opvallend kalmer, maar zit des te voller met grooves – nagenoeg alle vernoemde stijlen komen samen in één lied – met opnieuw die karakteristieke vocale rollercoaster en ritmische kordaatheid als fundamenten. We herhalen het, al is dat tot vervelens toe: Shame is een punkband die van alle muziekmarkten thuis is, en legt de lat meteen meters hoog voor ieder gitaargroepje dat dit jaar ook van plan is een debuut te lanceren.

De band speelt op 22 mei in de Botanique in Brussel (info & tickets).